Leninisme in de 21ste eeuw

Het kapitalisme kraakt in zijn voegen en roept meer en meer verzet op. In het Midden-Oosten, Zuid-Europa en de VS komen nieuwe protestbewegingen op, die op oude problemen stuiten. Welke politieke strategie kan overwinningen brengen? Hoe kunnen we ons het beste organiseren? Maina van der Zwan beargumenteert dat de traditie van leninisme een waardevolle kern bevat voor een antwoord op deze vragen.
14 april 2013

Het uitgangspunt voor dit artikel is tweeledig: 1) Kapitalisme is de bron van alle grote problemen in de wereld en moet omvergeworpen worden. 2) Dit kan alleen gerealiseerd worden door massale sociale strijd, waarin de arbeidersklasse een centrale rol speelt; het soort van revolutionaire proces dat we op dit moment in Egypte waarnemen.

Deze stevige stellingen nemen allerlei complexe vraagstukken voor lief. Hoe werkt kapitalisme precies? Is het niet realistischer om een betere regulering van het systeem na te streven? Waarom de arbeidersklasse? Is ‘de menselijke aard’ niet het echte probleem? Deze vragen verdienen stuk voor stuk uitvoerige discussie en zijn vaak in deze krant behandeld. Dit artikel richt zich alleen op het organisatievraagstuk en de politieke traditie waarin de Internationale Socialisten zich plaatsen, namelijk die van Lenin en de Bolsjewieken.

Die traditie is momenteel in de verdrukking. Activisten wereldwijd vinden het hele idee van een politieke partij an sich al verdacht. Bij de Occupy- en Spaanse Indignados-beweging was die antipathie zo sterk dat politieke partijen niet mochten deelnemen, ongeacht hun kleur. Zelfs ‘symbolen’ waren taboe. In plaats daarvan legden zij de nadruk op losse netwerken en de autonomie van het individu.

Dat mensen zich afzetten tegen ‘de politiek’ is zeker begrijpelijk. Overal ter wereld plaatsen gevestigde partijen – conservatief, liberaal, groen en sociaal-democratisch – de belangen van banken en multinationals boven die van mensen. Zij stelden in een handomdraai honderden miljarden beschikbaar voor de financiële sector en legden de rekening vervolgens neer bij gewone mensen.

Maar de conclusie dat álle politieke partijen per definitie onderdeel zijn van het probleem is het kind met het badwater weggooien. Dit sluit namelijk politieke organisaties uit die sociale bewegingen juist helpen opbouwen, en bovendien onderschat het de noodzaak van politieke organisatie in zijn geheel. In dit artikel wil ik, tegen de hype in, bepleiten dat de traditie van Lenin en de Bolsjewieken cruciale elementen bevat voor sociale strijd in de 21ste eeuw.

Leidde Lenin tot Stalin?

Het heersende idee over leninisme is dat Lenins partijmodel onherroepelijk tot Stalins Goelag leidde. De conclusie is: als je je baseert op het ‘autoritaire’ gedachtengoed van Lenin krijg je in het beste geval een karikaturale sekte en in het ergste geval een moordlustige eenpartijstaat. Dit argument is omarmd door vrijwel het gehele politieke spectrum, van conservatieven tot anarchisten. Toch zijn er sterke argumenten tegen de ‘Lenin leidt tot Stalin’-these.

Ten eerste zijn er feitelijke tegenargumenten. Qua politieke ideeën en beleid waren Lenin en Stalin elkaars tegenpolen. Lenin was een internationalist en fervent voorstander van zelfbeschikking voor naties; Stalin stond voor socialisme in één land en onderwierp andere naties. Lenin heeft zijn hele leven tegen antisemitisme en vrouwenonderdrukking gevochten; Stalin maakte veelvuldig gebruik van antisemitisme en herstelde de ondergeschikte rol van vrouwen in het kerngezin. Lenin was tegen gedwongen collectivisering van landbouw; Stalin drukte het door ten koste van miljoenen mensen. Onder Lenins leiderschap was de partij tot aan het einde van de burgeroorlog in 1921 hoogst democratisch; onder Stalin werd elke vorm van oppositie uitgeroeid. Hij vestigde zijn dictatuur door duizenden prominente Bolsjewieken van Lenins tijd, inclusief vrijwel het voltallige Centraal Comité, te vermoorden. Tussen Lenin en Stalin loopt letterlijk een rivier van bloed.

Ten tweede zijn er theoretische tegenargumenten. De hele notie dat een sociale orde van Stalins Rusland en het Oostblok, tot China en Noord-Korea, voortkomt uit een bepaald partijmodel of politieke theorie is zacht gezegd grof. Het is evenmin houdbaar als de bewering dat de ideeën van Adam Smith hebben geleid tot het kapitalisme of dat het seksuele misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk is terug te voeren op Jezus en de Bijbel.

Een materialistische analyse verklaart beter hoe de revolutionaire golven tussen de twee wereldoorlogen verloren zijn gegaan. Die kijkt naar de sociaal-economische basis van de verschillende landen, de krachtsverhoudingen tussen de diverse klassen en de concrete ontwikkelingen.

De Bolsjewieken wisten dat er in het weinig ontwikkelde Rusland onvoldoende materiële basis was voor socialisme. ‘Het is een absolute waarheid dat we zonder een revolutie in Duitsland verloren zijn’, schreef Lenin in maart 1918. Het falen van die revolutie en andere revoluties in Europa, de vernietigende impact van de Eerste Wereldoorlog en de buitenlandse interventies in Rusland sloegen de basis weg onder de jonge Sovjet-staat. Deze materiële krachten bereidden de weg voor Stalin, niet de politiek of praktijk van de Bolsjewieken.

Lenins politiek

Lenins kracht was dat hij marxistische theorie consequent doordacht tot haar politieke en organisatorische conclusies. Zijn theorie van imperialisme beschrijft, kort samengevat, hoe economische concurrentie – door concentratie en centralisatie van kapitaal – verweven raakt met de concurrentie tussen staten. Dit creëert een hiërarchie van machtsblokken die minder ontwikkelde staten onderwerpen. Verschuivende machtsverhoudingen zetten de hiërarchie onder druk en leiden tot (proxy-)oorlogen.

Lenin trok hieruit de strategische conclusie dat socialisten zich altijd principieel moeten verzetten tegen imperialistische oorlogen en het recht van naties op zelfbeschikking moeten steunen. Dit is nog steeds actueel, bijvoorbeeld in het Palestijnse vraagstuk en oppositie tegen ‘humanitaire interventies’.

Iets vergelijkbaars geldt voor de houding van socialisten ten aanzien van de staat. Marx en Engels legden de fundamenten van de analyse. Zij beschreven de staat als een ‘lichaam van gewapende mannen’ dat de heerschappij handhaaft van de ene klasse over de andere. Lenins bekendste boek, Staat en revolutie, vat deze theorie samen, en onderstreept dat de staat geen ‘neutraal instrument’ is dat kan worden overgenomen door de arbeidersklasse, maar dat deze gebroken moet worden door een revolutie.

De analyse van de staat was honderd jaar geleden de strategische tweesprong tussen hervorming en revolutie, en is dat nog steeds. Tal van linkse reformisten, van Mélenchon in Frankrijk, Tsipras in Griekenland en Marijnissen in Nederland, hebben goede standpunten als het gaat om neoliberalisme en bezuinigingen. Maar ze hopen dat een linkse regering de staat kan gebruiken voor de belangen van gewone mensen. Dit is echter onrealistisch vanwege de duizenden banden tussen de heersende klasse en het staatsapparaat: de ongekozen rechters, generaals, politiecommandanten, topambtenaren en anderen. Bovendien dreigen ze hun principes af te zwakken om in het centrum van de macht te komen.

Lenins principiële stelling dat de kapitalistische staat onderdeel is van het probleem in plaats van de oplossing, is essentieel voor allerlei tactische vraagstukken voor socialisten van nu.

De revolutionaire partij

Hier komen we bij het meest controversiële aspect van leninisme, namelijk de revolutionaire partij. Zowel critici van Lenin als dogmatische ‘aanhangers’ zien een specifiek partijmodel als zijn belangrijkste erfenis: zogenaamd een gesloten top-down-structuur waarin de leiding bepaalt en de aanhang volgt.

Die interpretatie is om meerdere redenen onjuist. Ten eerste hanteerden de Bolsjewieken zelf geen vaststaand partijmodel. Ze veranderden hun structuren naar gelang de omstandigheden dat vereisten. Daarbij is een van de meest opvallende zaken aan de Bolsjewieken juist hoe pluriform de partij was. Interne verdeeldheid was eerder regel dan uitzondering. Meningsverschillen werden openlijk in de partijpers bediscussieerd. Lenin was de leider van de partij, maar bevond zich menigmaal in een minderheidspositie en moest accepteren dat zijn lijn lang niet altijd werd uitgevoerd. Zo weigerden lokale afdelingen jarenlang om de breuk tussen Bolsjewieken en Mensjewieken door te voeren.

De relevantie van leninisme zit dus niet in de stalinistische en anarchistische karikaturen van een zogenaamd ‘leninistisch partijmodel’, maar in een tweetal sleutelprincipes die flexibel kunnen worden toegepast in verschillende omstandigheden:
1) Revolutionair socialisten moeten zich onafhankelijk organiseren van anderen.
2) Op die basis ontwikkelen en onderhouden ze een nauwe band met de arbeidersklasse.

Beide komen voort uit een harde realiteit waarmee alle activisten geconfronteerd worden, namelijk dat menselijk bewustzijn en strijd heel ongelijkmatig zijn. Mensen komen op verschillende momenten in actie, met uiteenlopende ideeën en strategieën.

Tegelijkertijd zijn de tegenstanders van sociale verandering erg goed georganiseerd. Grote bedrijven als Shell, Unilever, ING en Schiphol hanteren allemaal eenzelfde gecoördineerde strategie. En de staat opereert met een gedisciplineerd leger- en politieapparaat. Hoe dat gaat, bleek eind 2012 uit vrijgekomen documenten in de VS. De FBI werkte samen met privé-veiligheidsdiensten, bedrijven, banken, de Federal Reserve en lokale politiediensten met als doel om de Occupybeweging kapot te maken. Er zijn antiterrorismetactieken toegepast en zelfs moordaanslagen beraamd op leiders van die beweging.

Dit probleem wordt niet opgelost door het idee dat bewegingen en individuen ‘autonoom’ moeten opereren. Dat leidt over het algemeen tot een moralistische, op het individu gebaseerde politiek vermengd met de hoop op spontane opstanden. Die zijn er soms wel, maar zonder een revolutionair politiek programma en toereikende organisatorische structuren duren deze opstanden zelden lang. Wat overblijft is de kapitalistische status-quo en reformistische pogingen om de scherpe randjes eraf te schuren.

Sociaal-democraten hebben ook geen antwoord op dit probleem. Omdat zij álle burgers willen aanspreken en organiseren, hebben hun partijen de neiging om het heersende bewustzijn te reflecteren, inclusief conservatieve, seksistische en racistische ideeën. Als je altijd zoveel mogelijk mensen wilt vertegenwoordigen, plooit je politiek zich onherroepelijk naar de gangbare opvattingen, ook als die indruisen tegen socialistische principes en het vermogen om strijd te voeren ondermijnen. Bij de SP heet dit strategische kompas ‘de massalijn’ en het is een van de redenen waarom de partij zoveel naar de PvdA is opgeschoven.

Leninisten willen alleen de meest strijdbare en klassenbewuste activisten organiseren, en gezamenlijk een zo groot mogelijke invloed uitoefenen op sociale strijd, zonder socialistische principes te laten verwateren.

Democratie en eenheid

De partij is een soort hefboom om de strijdbaarheid, het zelfvertrouwen en het politieke niveau van de gehele klasse te vergroten. Socialisten organiseren zich onafhankelijk en werken vervolgens samen met anderen, net zoals je bij een staking de krachten bundelt met gelijkgestemde collega’s en de rest op sleeptouw neemt. Deze wijze van organiseren betekent dat revolutionaire partijen vrijwel altijd een minderheid zijn. Alleen in revolutionaire situaties kunnen ze snel groeien en een meerderheid van de arbeidersklasse voor zich winnen.

Hoe zit het met de interne organisatiestructuur? Om zo goed mogelijk van elkaars ervaringen te leren, moet een revolutionaire partij door en door democratisch zijn. Alleen met maximale onderlinge discussie kunnen leden zich ontwikkelen en op hun eigen werkvloer initiatief en leiding nemen. Dit geldt niet alleen voor revolutionairen, maar net zo goed voor vakbondsactivisten en stakers. Alleen door democratisch debat kan er draagvlak ontstaan voor gezamenlijke actie.

Want er wordt niet voor de lol gediscussieerd. Het gaat om het gezamenlijke doel en dat vereist een gezamenlijke inzet. Democratie is een lege huls zonder centralisme van organisatie. Het motto is ‘diversiteit in discussie, eenheid in actie’. Een blokkade werkt niet als de betrokkenen allemaal een andere locatie bezetten of halverwege weglopen. Een staking is niet effectief als een deel van de arbeiders het werkt neerlegt en de rest doorwerkt.

Deze vorm van organiseren staat niet model voor de toekomstige maatschappij, maar is een noodzakelijk middel. Om als organisatie te sturen in strijd heb je leiding, discipline en eensgezindheid nodig. Dat heeft niets weg van de discipline van een leger, waar de generaals bepalen en de soldaten blind orders moeten volgen. Revolutionaire discipline is uit overtuiging gezamenlijk een meerderheidsbesluit uitvoeren. Die discipline geldt voor actie, en eensgezindheid is geen conformisme. Interne meningsverschillen moeten bediscussieerd kunnen worden en zijn het kloppend hart van elke gezonde revolutionaire organisatie.

Deze interpretatie van leninisme gaat dus niet over een specifiek organisatiemodel, maar om de kruisbestuiving van Lenins revolutionaire politiek en de strijd voor emancipatie.

Leninisme vandaag

De grote politieke problemen waarmee revolutionairen honderd jaar geleden worstelen, bestaan nog steeds. Het kapitalisme heeft inmiddels de hele wereld veroverd en ondermijnt onze leefomgeving; de tegenstellingen tussen de haves and have-nots zijn alleen maar toegenomen; de dreiging van imperialistische oorlogen is nog steeds aanwezig en het vraagstuk van hervorming of revolutie is net zo actueel als een eeuw geleden.

Bij al die problemen is de leninistische traditie een essentiële gids voor socialisten in de 21ste eeuw. We moeten deze echter niet opvatten als een set dogma’s waarmee we denken 1917 te kunnen herhalen, maar als een methode waarbij we een aantal belangrijke politieke en organisatorische principes creatief toegepassen op concrete omstandigheden. Die zijn niet hetzelfde als honderd jaar geleden. Daarom zijn twee kanttekeningen bij dit betoog essentieel.

Ten eerste moeten we het realiteitsbesef hebben dat de specifieke omstandigheden radicaal anders zijn dan in Lenins tijd. In het Europa van nu is de parlementaire democratie diep geworteld en lijkt revolutie een ver-van-mijn-bed-show. De arbeidersklasse is veel heterogener in samenstelling en zorgen, en maatschappelijke gehoorzaamheid wordt meer afgedwongen door ideologische dan fysieke onderdrukking. Marxistische groepen zijn betrekkelijk marginaal, met vaak een beperkte basis in de arbeidersklasse. Daarom zouden ze wat opener, inclusiever en heterodoxer mogen zijn, met meer nadruk op het opbouwen van een ideologische en culturele tegenmacht.

De tweede kanttekening is dat enig geduld en bescheidenheid vereist zijn. We worden gedreven vanuit een gevoel van een urgente historische missie, dat wordt versterkt door de dreiging van klimaatverandering en opkomend fascisme. Onder die druk kan er een neiging zijn om in een permanente overdrive te opereren, eenheid disciplinair op te leggen en van kleine meningsverschillen principekwesties te maken. Willen deze kleine groepen op termijn een rol van betekenis spelen, dan moeten ze dit soort impulsen actief bestrijden.

Elke sociale beweging of politieke organisatie kan vervallen in conservatisme, opportunisme, bureaucratische corruptie of sektarisme. Die gevaren bestaan, maar we kunnen ons er ook bewust tegen wapenen. Hierin zijn actief lidmaatschap, een organisatiecultuur die kritisch debat stimuleert en controle over een gekozen leiding onmisbaar. Een strijdorganisatie zonder voelsprieten in de bredere gemeenschap, zonder zelfverzekerde, tegendraadse leden en een gewoonte om elkaar te corrigeren, zal niet in staat zijn om snel te reageren op ontwikkelingen in de klassenstrijd en te leren van fouten. Dit zijn vereisten voor moderne groepen die in de voetsporen van de Bolsjewieken willen treden.

Egypte

Tot voor kort moesten revolutionairen hun pleidooi voor een partij onderstrepen met historische voorbeelden. Nu is er Egypte. Daar is te zien hoe machtig massa’s kunnen zijn, maar ook hoe ongelofelijk complex en ongelijkmatig een revolutionair proces is.

Ter illustratie: bij het referendum over Morsi’s grondwet in december 2012 stemde het platteland voor en de grootste steden tegen. De revolutionaire jeugd is ongeduldig en wil straatgevechten in plaats van verkiezingen. De oudere generatie heeft nog vertrouwen in het leger. Er zijn honderden nieuwe vakbonden, maar die zijn niet verenigd en voeren op lokaal niveau een moeizame strijd tegen de bureaucraten en managers van Mubarak. Veel radicale stakingsleiders zijn salafisten.

Er is een enorme noodzaak om de politieke eisen van het Tahrirplein te verbinden met de economische eisen van de fabrieksarbeiders; om te voorkomen dat christenen tegen moslims worden uitgespeeld; om te voorkomen dat de meest vooruitgeschoven groepen revolutionairen zichzelf isoleren van de brede massa’s en tegelijkertijd het politieke bewustzijn van deze massa’s te vergroten.

Deze urgente taken vereisen een revolutionaire partij. Die is in opbouw. De Revolutionair Socialisten (RS) telden aan het begin van de revolutie ruim honderd kaderleden. Zij durfden te ageren tegen het leger toen iedereen dat toezong. Zij werkten samen met de leden van de Moslim-broederschap om het Tahrirplein te verdedigen zonder hun kritiek op de leiding in te slikken.

Die rol konden ze alleen spelen doordat ze in de moeizame decennia voor de revolutie tegen de stroom in hun kaderleden hadden opgeleid, moeilijke vraagstukken over islamisme en de staat hadden uitgediscussieerd, zichzelf hadden geschoold in marxistische theorie en ervaringen hadden opgedaan met het combineren van onafhankelijk organiseren en samenwerken in strijd.

Nu telt de RS duizenden leden en heeft ze afdelingen in de belangrijkste arbeiderswijken van het land. Hun Twitter-kanaal heeft meer dan 100.000 volgers. Hun krant helpt activisten om wijs te worden uit de snelle, complexe ontwikkelingen en brengt ze met elkaar in contact. Ze bouwen een partij die de strijd voor democratie en sociale rechtvaardigheid kan omzetten in een strijd tegen kapitalisme.

De Internationale Socialisten staan in dezelfde leninistische traditie als de RS in Egypte. We bevinden ons in heel andere situatie, maar net zoals zij de afgelopen decennia niet hebben gewacht op revolutie, vechten ook wij in het hier en nu in elke strijd waarvan we onderdeel kunnen zijn. We proberen mensen te winnen voor een diepere systeemkritiek, voegen de daad bij het woord en vechten op meerdere fronten.

We zijn klein. We zijn pas enkele jaren bezig met serieus bouwen op de werkvloer en we hebben nog veel te leren. Maar in Nederland zijn we de beste aanzet om een revolutionaire partij op te bouwen. Sluit je aan – want we hebben een wereld te winnen.

Verder lezen:

  • Lenin – Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme en Staat en revolutie zijn in het Nederlands uitgegeven door Pegasus, en alleen tweedehands te koop. Diverse verzamelwerken bevatten beide boeken.
  • De brochure Lenin voor activisten door Ian Birchall geeft een toegankelijke inleiding tot Lenins politiek. Van de boeken over Lenin springen eruit: de driedelige biografie Lenin van Tony Cliff, Leninism under Lenin van Marcel Liebman, en recent Lenin Rediscovered van Lars Lih.
  • De marxistische visie op de partij wordt uiteengezet in Marxism and the Party van John Molyneux en de bundel Party and Class, beide uitgegeven door Haymarket. Revolutie in de 21ste eeuw door Chris Harman analyseert op een leesbare manier verschillende vraagstukken.

Deze boeken zijn alle te verkrijgen via LeesLinks – de boekenafdeling op Socialisme.nu