Klimaatverandering als klassenstrijd

Protest in Lutzerath bij de Garzweiler bruinkoolmijn in Duitsland, januari 2023 (foto: Luisa Neubauer op Twitter)
Het in 2022 verschenen Climate change as Class War leest als een socialistische interventie in de klimaatbeweging. In het boek gaat Matthew Huber in op het karakter van het kapitalisme en ontkracht hij een aantal onder activisten populaire ideeën. Socialisme.nu sprak met hem.
2 januari 2024

In je boek schrijf je over de impact van de klimaatcrisis en hoe ondanks decennia aan klimaattoppen de mondiale CO2– uitstoot niet daalt. Wat is het aan de dynamiek van het kapitalisme dat dit onmogelijk maakt?

Er zijn weinig jaren geweest dat fossiele brandstoffen zo winstgevend waren als afgelopen jaar. ExxonMobil heeft net recordwinsten aangekondigd. Hetzelfde geldt voor de productie van kolen. Nog voor de Russische invasie van Oekraïne kondigde het grootste kolenbedrijf ter wereld, Peabody Energy, een verdrievoudiging aan in winsten.

Dit laat zien dat als het winstgevend is om fossiele brandstoffen te verkopen, bedrijven dit zullen blijven doen. Dit komt voort uit het idee dat we dingen moeten overlaten aan de vrije markt en dat we moeten toestaan dat private investeerders onze energievoorziening beheren. Hierdoor verdienen mensen miljarden met iets dat de planeet vernietigt.

In het boek probeer ik de manier waarop we de klimaatcrisis zien als een probleem van ongelijkheid opnieuw te definiëren. Vaak wordt er namelijk gedaan alsof het probleem is dat we te veel rijke mensen hebben die met hun levensstijl ons in gevaar brengen. Dat ze gebruik maken van privéjets of dat ze vlees eten. Deze kritiek richt zich op de consumptie van de rijken.

Maar het werkelijke klassenprobleem vanuit een marxistisch perspectief is juist wie de productiemiddelen in handen heeft en hiervan profiteert. Een ceo uit de fossiele industrie kan vegetariër zijn en het openbaar vervoer gebruiken, maar jaagt in zijn rol als bezitter en profiteur van fossiele brandstoffen acht of twaalf uur per dag de klimaatcrisis aan. De aandacht voor de rol als consument leidt de aandacht af van de mensen die hier echt van profiteren.

Het marxistische perspectief confronteert en bestrijdt de kleine minderheid in de maatschappij die de controle heeft over de productie van CO2-intensieve waren, zoals luchtvaart, staal, cement en auto’s. Het feit dat we geen maatschappelijke controle hebben over de systemen die veranderd moeten worden, is voor ons het centrale probleem. Dit is waarom veel mensen zich machteloos voelen als het gaat over de klimaatcrisis.

Je bekritiseert een aantal van de dominante ideeën in de klimaatbeweging. Ideeën die voor velen erg logisch overkomen, zoals degrowth en de noodzaak de wetenschap te volgen. Wat is hier mis mee?

Mijn algemene kritiek is dat de klimaatbeweging grotendeels gebaseerd is op de smalle klassenpositie van de professionele klasse. Ik definieer deze groep als mensen die proberen hun cv te gebruiken om voordelen te ontlenen aan een arbeidsmarkt die voor steeds meer mensen ontwrichtend is. De klimaatbeweging is grotendeels gebaseerd op deze minderheid en articuleert ook ideeën die vooral deze klasse aanspreken, maar niet de meerderheid van de bevolking. Intellectuelen en professionals zijn altijd onderdeel geweest van sociale bewegingen en linkse organisaties, maar het is belangrijk dat zij een perspectief hebben dat gericht is op de arbeidersklasse.

Onder liberale klimaatactivisten is er vooral veel aandacht voor de wetenschap en de eventuele ontkenning hiervan. Maar professionals zijn ingebed in de kenniseconomie, waar het gaat om intelligentie en meritocratie. Dit leidt tot een idealistische vorm van politiek. Het verbaast me nog steeds dat we iets hebben dat ontzettend materieel is – de uitstoot van CO2, de industrie, staalproductie – en dat we het in een ideeënstrijd hebben veranderd.

De boodschap dat we de wetenschap moeten geloven heeft niet direct een aantrekkingskracht op mensen die proberen te overleven. Het is daarom logisch dat mensen in verzet komen tegen technocratische ‘oplossingen’ zoals een CO2-beprijzing en belasting. We zagen dit met de gele hesjes in Frankrijk.

‘Politici geven om het einde van de wereld, wij om het einde van de maand’, stelden activisten. Het onvermogen van de klimaatbeweging om zichzelf meer te baseren op deze ‘einde van de maand’-strijdpunten is een groot probleem. Want mensen zullen altijd zeggen dat het klimaatprobleem zo abstract en breed is. De technocratische ideeën van de professionele klasse sluiten dus vooral aan op hun eigen wereldbeeld.

Hetzelfde geldt voor degrowth. Als je kijkt wie hiervoor oproept, dan zijn dit over het algemeen hoogopgeleide mensen. Mensen met PhD’s of op weg naar een PhD. Het uitgangspunt van deze professionele klasse zorgt voor een tegenstelling. Hun hoop is een soort middenklassestabiliteit te vinden op een ongelijke arbeidsmarkt, maar deze zekerheid gaat samen met een consumptiepatroon dat verbonden is met de ecologische crisis.

Professionals ontwikkelen daarom een soort carbon guilt, omdat ze medeverantwoordelijk zijn voor deze systemen van uitstoot. Vervolgens geven zij zichzelf de schuld, in plaats van de echte machthebbers en kapitalisten die profiteren van dit systeem. Ze richten zich daarom op een politiek van minder. Maar hoe komt dit over bij een arbeidersklasse die al jaren geconfronteerd wordt met afbraakbeleid en strijdt voor economische zekerheid? De klimaatbeweging moet daarom duidelijk maken hoe klimaatbeleid de levens van werkende mensen direct beter maakt.

Hiernaast stelt degrowth dat we over het geheel moeten ‘ontgroeien’, maar vanuit een klassenperspectief is het veel meer de vraag hoe we de rijken en kapitaal ontgroeien en zaken die de maatschappij en arbeiders nodig hebben juist uitbreiden. Als je degrowthers hiermee confronteert, zullen ze het ermee eens zijn. Maar waarom zou je je beweging dan onder zo’n naam organiseren?

Je stelt dat er binnen de linkse beweging ook altijd mensen zijn geweest met een meer professionele achtergrond. Is het probleem dan ook niet een kwestie van democratie, in plaats van enkel hun klassenpositie? Binnen de universiteit of ngo leg je geen verantwoording af aan de beweging.

Ja, dat is zeker een probleem. Er stond een goed artikel, ‘Ngo-isme: de politiek van de derde sector’, in het socialistische blad Catalyst. Hierin laten ze zien hoe links de afgelopen vijftig jaar verschoven is van massa-lidmaatschapsorganisaties, waar veel mensen onderdeel van zijn en zeggenschap over hebben, naar een ngo-model dat top-down is en afhankelijk is van het geld van de rijken.

Binnen ngo’s wordt veel gesproken over ‘gemeenschappen’, alsof ze altijd bepaalde onderdrukte gemeenschappen vertegenwoordigen. Maar er is nooit een duidelijke manier waarop deze gemeenschappen controle hebben over deze organisaties en op wat voor wijze ze vertegenwoordigd worden. Ze zitten in kennisbubbels waarin ze ultralinkse taal gebruiken, maar waarvan het de vraag is in hoeverre dit aansluit bij werkende mensen of dat het helpt massale organisaties op te bouwen.

Je boek is een krachtig pleidooi voor arbeidersorganisatie tegen de klimaatcrisis. Waarom leg je hier zoveel nadruk op?

De arbeidersklasse heeft laten zien dat zij de maatschappelijke kracht heeft om de macht van het kapitaal te ondergraven, bijvoorbeeld in de bouw van de vakbeweging. Marxisten stellen dat arbeiders een objectieve positie hebben om de wereld te veranderen omdat ze de meerderheid zijn en omdat ze een centrale positie hebben in het draaiend houden van de maatschappij. Stakingen laten goed de potentie van deze macht zien.

Na de nederlagen van de arbeidersklasse de afgelopen decennia voelt het onvoorstelbaar dat arbeiderscontrole mogelijk is, maar zolang we in het kapitalisme leven met zijn tegenstelling tussen kapitaalbezitters en loonarbeiders is er een potentie om deze macht opnieuw vorm te geven. De theorie van verandering binnen de klimaatbeweging lijkt soms te zijn dat hun agent of change jongeren zijn. Maar ik zie geen voorbeelden waaruit deze macht blijkt. Veel jongeren probeerden te staken, en namen hiervoor de taal over van bijvoorbeeld stakende docenten. Maar jongeren hebben niet de potentiële of structurele macht die werkende mensen wel hebben.

In je boek schrijf je over het belang de krachten niet te veel te verdelen en roep je op tot een strategische focus op vakbondsorganisatie in de elektriciteitssector. Laat de klimaatcrisis niet zien dat we ook juist in veel andere sectoren controle over de productie nodig hebben zodat we de beperkte elektriciteit gebruiken voor zaken waar we belang bij hebben?

Op het moment dat we controle hebben over de elektriciteitsvoorziening, kunnen we een discussie hebben over het gebruik daarvan, hoeveel we nodig hebben en hoeveel irrationeel of ineffectief is. Ik zou niet van te voren zeggen dat we minder nodig hebben. Elektriciteit is interessant omdat als je veel en goedkoop produceert je ook meer gebruikt.

Achteraf denk ik dat ik misschien wat te veel de nadruk heb gelegd op de focus op elektriciteit, want uiteindelijk hebben we een veel grotere omwenteling nodig. Groen openbaar vervoer, groene sociale huurwoningen, meer groene ruimtes en publieke luxury. Zo’n focus op Green New Deal-achtige punten heeft veel meer potentie om ook andere, vaak goed georganiseerde, delen van de vakbeweging te winnen. Delen van de vakbeweging hebben ook tegenover klimaatactivisten gestaan bij bijvoorbeeld bouwprojecten of kolenmijnen.

In de geschiedenis van de vakbeweging zijn er ook sterke voorbeelden van ecologisch activisme. Er is het voorbeeld van de Green Bans in Australië, waarbij bouwvakkers weigerden te bouwen op groene plekken en je noemt zelf het voorbeeld van Tony Mazzocchi. Wie was hij?

Hij was een legendarische vakbondsactivist die arbeiders vertegenwoordigde in de Oil, Chemical and Atomic Workers Union. Hij kwam erachter dat de chemische bedrijven systematisch hun werkers en hun omgeving vergiftigden. Hij ontwikkelde een militante vorm van antikapitalisme waarin hij stelde dat de wortel van onze ecologische problemen in de productie liggen. Het zijn bedrijven die het gif ontwikkelen en arbeiders zijn de eersten die hieronder lijden. Werkers hebben dus een direct eigenbelang om te vechten voor een veilige werkomgeving.

Hij ontdekte dit vrij laat, hoewel hij uit een militante vakbondstraditie kwam waarin er veel tijd werd genomen om actieve ledenorganisaties te bouwen. Hij gebruikte deze ervaring om een massale politieke campagne op te bouwen om af te dwingen wat later de Occupational Safety and Health Act werd. Op die manier dwong hij af dat de staat ging toezien op het optreden van bedrijven.

Hij maakte een tour door het land waarbij hij lokale afdelingen van de vakbond bezocht en wetenschappers over toxicologie uitnodigde, om op die manier arbeiders te laten zien wat voor gevaren hun werk had. De vakbondsleden zetten uiteindelijk veel druk op de politiek. Hij wist een massabeweging op te bouwen met het geld van de vakbeweging.

Later begon hij te denken dat sommige giftige delen van de economie eigenlijk niet zouden mogen bestaan en kwam hij met de term just transition. Een superfund voor werkers noemde hij dit, naar analogie met de grote fondsen die werden opgezet om giftige grond schoon te maken. Als we zoveel geven om modder, waarom dan niet om de arbeiders die geen werk meer hebben door de sluiting van vervuilende industrieën?

Veel mensen die werken in de fossiele sector hebben nog nooit gehoord van zo’n just transition, omdat ze het niet om zich heen zien. Mazzocchi kwam met dit idee omdat hij zelf ook geprofiteerd had van de GI-bill, die soldaten na de Tweede Wereldoorlog hielp in de civiele economie te integreren, bijvoorbeeld door inkomenssteun en opleidingen. Vandaag de dag kunnen we nog veel leren van de manier waarop hij militant vakbondswerk combineerde met ecologisch activisme.

Je zoekt de discussie op met mensen die stellen dat we in de strijd tegen de klimaatcrisis vooral kleinschalige oplossingen nodig hebben, of het nu gaat om landbouw of elektriciteit. Je stelt dat we juist de staat nodig hebben om de crisis te bestrijden. Waarom?

Er is een nieuw boek uit over de klimaatcrisis met de simpele titel Speed and Scale. We hebben oplossingen nodig die passen binnen het nauwe tijdspad dat we hebben en ook op de schaal die we nodig hebben. Het laatste is duidelijk: veranderingen moeten op een erg grote schaal worden doorgevoerd. Er is een best wel naïef geloof in kleinschalige oplossingen die zich op een of andere manier zouden verspreiden en evolueren in de maatschappij. Je kunt allerlei kleine microgrids aanleggen op gemeenschapsniveau, maar deze kunnen prima naast een doordenderende fossiele economie bestaan.

Recent schreef ik het artikel ‘In Defense of the Tennessee Valley Authority’ op Jacobin. Daarin probeer ik lessen te trekken uit de periode van de New Deal, een periode waarin er veel grootschalige investeringen werden gedaan in het energiesysteem, om dingen te doen die het kapitaal weigerde te doen zoals het elektrificeren van het platteland. In 1934 had 10 procent van de boerderijen toegang tot elektriciteit, maar in 1950 was dit al 90 procent.

Veel landen zijn door een periode gegaan van grootschalige transformatie van hun energiesysteem in een korte tijd. Hier moeten verschrikkelijk veel fiscale en fysieke krachten voor worden gemobiliseerd. Jammer genoeg hebben we behalve de staat en publieke instellingen weinig andere grote instituties die dit op deze schaal kunnen doen.

Er zit een tegenstelling in je boek: aan de ene kant schrijf je dat we af moeten van een systeem waarin geproduceerd wordt voor winst en aan de andere kant dat je hiervoor een linkse regering als eindpunt ziet. Dit terwijl er tal van voorbeelden zijn in de geschiedenis waarin regeringen werden gechanteerd en gedwongen de belangen van het kapitaal te dienen, recent met Syriza in Griekenland. Hebben we ook niet een revolutie nodig?

Toen ik het voorstel voor het boek deed, hadden we hoop op een linkse president in the heart of empire. Veel van de voorbeelden van linkse regeringen hadden een ondergeschikte rol in de internationale financiële verhoudingen. De Verenigde Staten hebben als imperialistische mogendheid controle over hun geld. Het was dus interessant geweest om te zien wat zij hadden kunnen doen, maar het is duidelijk dat een linkse regering door het kapitaal was aangevallen. Een kapitaalstaking of kapitaalvlucht. Dat soort dingen waren mogelijk geweest.

Er zijn twee dingen die ik hier verder over kan zeggen. Links en de arbeidersbeweging zijn op het moment zwak, uitgedund en gedemobiliseerd. Wij leven onder een zo sterke neoliberale hegemonie dat het ons tijd zal kosten ons uit dit gat te graven. Maar door te vechten voor sociaaldemocratische hervormingen kunnen we onze horizon weer vergroten van waar links toe in staat is.

In het boek pleit ik met een knipoog voor ‘socialisme in één sector’. Door het energiesysteem over te nemen, en het in te zetten voor het algemene belang, stellen we een voorbeeld voor wat we op andere plekken kunnen onttrekken aan de markt. Bhaskar Sunkara schrijft over class struggle social democracy. Daar identificeer ik mij ook mee, maar op termijn moet het doel natuurlijk zijn om het kapitalisme omver te werpen.

Op sommige plekken in het boek klinkt mijn pleidooi misschien te electoraal. Eerst bouwen we een meerderheid onder arbeiders, dan winnen we verkiezingen en hebben we de macht in de staat. In de VS hebben we geleerd dat er geen binnendoorweggetjes zijn naar verkiezingsoverwinningen, zonder massale arbeidersorganisatie aan de basis. Het was naïef om te denken dat dit mogelijk was.

Er is een traditie binnen de Democratic Socialists of America (DSA) gericht op mass politics. Lenin zei ‘de politiek is altijd waar de massa’s zijn’. Dit gaat niet over duizenden mensen, maar miljoenen. Binnen de DSA is de brochure Liberalism, ultraleftism or mass action van Peter Camejo (1970) populair. Hierin wordt het belang onderstreept van het werken met heldere en concrete eisen die de potentie hebben werkende mensen te enthousiasmeren en te mobiliseren. Op deze manier ingevuld, zijn verkiezingen niet een soort van eindpunt, maar ingebed in een bredere theorie van verandering. Het gaat om de vraag hoe we organisaties opbouwen die daadwerkelijk de machthebbers in deze maatschappij kunnen confronteren.

Matthew T. Huber, Climate Change as Class War. Building Socialism on a Warming Planet (Verso 2022, 320 pagina’s, 22 euro) is te koop bij LeesLinks

We gebruiken de maanden december-januari om een aantal artikelen van het afgelopen jaar uit de Socialist alsnog te plaatsen. Dit artikel verscheen in het februari-nummer.

Jij wilt ons nieuws.





    Je emailadres is vereist.