Klimaat en klasse
Klimaatverandering is in de afgelopen twee jaar verschoven van de marge naar het centrum van het politieke debat. Er gaat nauwelijks een week voorbij zonder internationale topconferentie over het onderwerp. Politici en bedrijven van elke soort zeggen actie te willen ondernemen. Zelfs George Bush erkent dat er een probleem is.
Voor sommigen is dit simpelweg een manier om in de publiciteit te komen. Maar een deel van de mensen die het kapitalisme besturen begrijpt dat het milieu waarvan hun systeem afhankelijk is het gevaar loopt om binnen twee generaties uiteen te vallen. Rapporten van de EU stellen dat moet worden voorkomen dat de temperatuur verder stijgt dan twee graden Celsius. Deze stijging zou al leiden tot enorme problemen in de armste delen van de wereld, maar elke stijging daarboven zou voor de armen desastreus zijn.
Maar het huidige beleid is er zelfs niet op gericht de stijging binnen deze grenzen te houden. Op de G8-top in Rostock erkenden de wereldleiders dat er een groot probleem is, maar stelden ze de discussie over oplossingen twee jaar uit. Hun intentieverklaring bestond uit het overwegen van een halvering van de uitstoot van broeikasgassen tot 2050, terwijl een reductie van 80 procent nodig zou zijn om de temperatuurstijging onder de twee graden te houden.
Milieuverwoesting is altijd al deel geweest van het kapitalisme. Karl Marx liet dit zien in het hoofdstuk over machines in Het Kapitaal. ‘Iedere vooruitgang in de kapitalistische landbouw is niet alleen een vooruitgang in de kunst arbeiders te beroven, maar tevens in de kunst van roof op de grond; iedere vooruitgang in het vergroten van de vruchtbaarheid van de grond voor een bepaalde periode, is tevens een vooruitgang in het vernietigen van de blijvende bronnen van deze vruchtbaarheid. Naarmate een land zich voor zijn ontwikkeling meer baseert op de grootindustrie (zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten) des te sneller werkt dit vernietigingsproces.’
De meest vooruitziende delen van de kapitalistenklasse zijn niet blind voor dit soort problemen. In de negentiende eeuw vormde de schade voor de gezondheid van de arbeidersklasse door vervuiling een groter gevaar voor de kapitalisten dan de besmettelijke ziekten zelf. Ze waren bang voor een tekort aan arbeiders die fit genoeg waren om uitgebuit te worden. Wetgeving en staatsinspectie van de gezondheid waren in het voordeel van de kapitalistische klasse als geheel, ook al verzetten individuele kapitalisten zich met kracht.
Het kapitalisme is inmiddels een wereldwijd systeem en richt niet alleen lokaal schade aan, maar verwoest wereldwijd het milieu waarop het rust. Precies omdat klimaatverandering een wereldwijd probleem is, heeft het systeem er grote moeite mee om oplossingen te vinden. Afzonderlijke staten zijn bang dat drastische maatregelen mogelijkheden zullen creëren voor andere firma’s en staten om binnen te breken op nieuwe markten.
Sommige activisten stellen dat klimaatverandering daarom alle andere thema’s overschaduwt. Een campagne is nodig op een ongekende schaal. Maar een single-issue-campagne rond klimaatverandering zal het probleem niet stoppen. Campagnes kunnen het bewustzijn vergroten over wat er gaande is, maar dat is nog niet hetzelfde als het vormen van een macht die groot genoeg is om oplossingen af te dwingen.
Dit geldt in het bijzonder voor klimaatverandering. De ‘koolstofeconomie’ is verbonden met het hele functioneren van het systeem, inclusief ons dagelijks leven. Dit brengt veel milieu-activisten tot de conclusie dat een oplossing alleen mogelijk is door een verandering in individuele consumptiepatronen. Omdat we allemaal gebruikmaken van energie uit koolwaterstoffen, zijn we allemaal deel van het probleem.
Oplossingen op basis van deze redenering kunnen niet werken. De grote massa van mensen heeft op dit moment geen alternatief om in haar levensbehoeften te voorzien. Je kan het, zoals ik, irrationeel vinden dat individuen naar hun werk gaan in een ton metaal, voortgedreven door de uitstoot van CO2. Maar bij gebrek aan goed openbaar vervoer is er voor veel arbeiders geen andere mogelijkheid. Er zijn schitterende ontwerpen voor klimaatneutrale woningen, maar honderden miljoenen mensen in de wereld kunnen zich geen nieuw huis veroorloven.
De praktische mogelijkheden die wel openstaan voor gewone mensen – spaarlampen, de computer ’s avonds uitzetten – hebben ongeveer net zoveel effect op het bestrijden van klimaatverandering als op de grond spugen effect heeft tegen droogte.
Sommige andere activisten verwachten om deze redenen oplossingen van de staat. Dat geldt bijvoorbeeld voor George Monbiot in zijn verder uitstekende boek Heat. Hij laat zien dat alleen staten de reductie in broeikasgassen kunnen bewerkstelligen die nodig is, zonder daling in de levensstandaard. Maar hij laat niet zien hoe we de actieve, massale kracht kunnen creëren die de regeringen van de meest vervuilende staten kan dwingen maatregelen te nemen.
Op de G8-top kozen verschillende regeringen schijnbaar voor een heel verschillende opstelling. Zelfs een aantal van de meest toegewijde neoliberale regeringsleiders, zoals Angela Merkel, Nicolas Sarkozy en Tony Blair, stelden dat ze de maatregelen wilden waarover George Bush zijn veto uitsprak.
Dit weerspiegelt het feit dat sommige kapitalistische economieën minder afhankelijk zijn van energie uit koolwaterstoffen dan andere. De West-Europese staten bijvoorbeeld stoten minder CO2 uit dan de VS omdat ze nooit beschikt hebben over hun eigen olievoorraden en hun olieconsumptie daarom lager hebben gehouden.
Europese regeringen kunnen het zich permitteren om te streven naar beperkte maatregelen, in de wetenschap dat die de VS en China harder zullen treffen. Maar ook zij schrikken terug voor de grootschalige controle die nodig is. In plaats daarvan pleiten ze voor marktgerichte oplossingen, zoals emissiehandel. De grote vervuilers kunnen ongehinderd doorgaan, zolang ze bijdragen aan programma’s voor uitstootreductie elders op de wereld. Die projecten zijn echter totaal ineffectief.
Afzonderlijke regeringen promoten de alternatieven die het gunstigst zijn voor hun specifieke kapitalistische belangen. Een van de redenen voor Bush’ plotselinge bekering tot biobrandstof is dat deze techniek enorme winstmogelijkheden biedt voor de Amerikaanse agro-industrie.
Miljoenen hectaren waarop voorheen gemiddelde winsten werden behaald in voedselproductie kunnen nu ingezet worden voor een alternatief voor olie, waarmee superwinsten behaald kunnen worden. Multinationals met grote hoeveelheden land in derde-wereldlanden hopen op grote schaal diesel te kunnen produceren uit lijnzaad.
Dit heeft nu al ernstige gevolgen. Voedselprijzen stijgen volgens de Financial Times sneller dan ooit sinds de jaren zeventig, ook al is het gebruik van biobrandstof nog maar 1 procent van dat van olie. Op de middellange termijn dreigen tekorten aan graan- en lijnzaadreserves, precies op het moment dat veranderende weerpatronen de voedselproductie ontregelen. Prijsstijgingen kunnen omslaan in hongersnoden voor honderden miljoenen mensen.
Uit het voorbeeld van biobrandstof valt een belangrijke algemene conclusie te trekken. Klimaatverandering kan enorme breuklijnen trekken door het systeem.
Alle raciale en klassentegenstellingen in de Amerikaanse maatschappij kwamen naar boven met de verwoesting van New Orleans door orkaan Katrina. In Darfur heeft de combinatie van droogte en imperialistische inmenging boeren en herders die generaties lang vreedzaam hadden samengeleefd tegen elkaar opgezet in een bloedige burgeroorlog.
Wetenschappers waarschuwen terecht dat we niet met zekerheid kunnen stellen dat een afzonderlijke gebeurtenis, zoals Katrina of de droogte in Darfur, het resultaat is van klimaatverandering. Maar wat we wel met zekerheid kunnen zeggen is dat klimaatverandering tot veel meer van dit soort gebeurtenissen zal leiden.
Eerder dit jaar was Mexico-stad het toneel van een enorm protest – de ‘tortilla-mars’ – over de prijs van maïs. Het belangrijkste landbouwproduct van Mexico wordt steeds vaker gebruikt voor biobrandstof. In de komende jaren zullen we veel meer van dit soort protesten kunnen verwachten, tussen klassen, maar helaas naar alle waarschijnlijkheid ook tussen staten of etnische groepen.
Er zal niet één grote beweging zijn tegen klimaatverandering, maar duizend-en-één gevechten waarin verschillende klassen reageren op de effecten ervan. Kapitalisten en staten zullen reageren door prijsverhogingen en belastingmaatregelen die de levensstandaard van de armen treffen. En dus zullen er protesten, stakingen en opstanden zijn die als direct doel hebben dit soort maatregelen terug te draaien. Onderliggend kan klasse een rol spelen, maar er is ook een kans dat delen van de heersende klasse zullen proberen dit soort protest te gebruiken voor hun eigen belang om uitstootbeperkingen tegen te gaan.
Op degenen die klimaatverandering zien als het gevolg van de blinde voortgang van kapitalistische accumulatie rust een grote verantwoordelijkheid om deze klassendynamiek achter de strijd waar te nemen.
Dat betekent proberen om de afzonderlijke gevechten een richting te geven die het beschermen van de levensstandaard van gewone mensen combineert met de strijd voor vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.
Klimaatverandering zal leiden tot een verscherping van alle strijd die het kapitalisme normaal met zich meebrengt, en zal ook nieuwe uitbarstingen van protest creëren rond specifieke klimaateisen.
De enige manier om de macht op te bouwen die nodig is om veranderingen af te dwingen is deelname aan al deze strijd, en de verschillende gevechten samenbrengen in een kracht die zich richt tegen het systeem als geheel.