Klasse, bewustzijn en revolutionaire organisatie

26 april 2016

Revoluties kunnen alleen het werk zijn van de grote meerderheid van de arbeidersklasse. Maar buiten revolutionaire situaties vertegenwoordigen revolutionairen een kleine minderheid. Discussies over hoe revolutionairen zich moeten organiseren zijn daarom zo oud als de arbeidersbeweging zelf. Hoe kunnen we ons als revolutionairen organiseren en tegelijk aansluiting vinden bij bredere lagen van de bevolking?

Zelfs de meest rabiate verdedigers van het kapitalisme ontkennen tegenwoordig niet langer dat de ongelijkheid tussen arm en rijk de afgelopen decennia enorm is toegenomen. Begin dit jaar werd bekend dat de rijkste 1% van de wereldbevolking nu rijker is dan de armste 99% en dat de rijkste 62 personen rijker zijn dan de armste helft van de wereldbevolking.

Dit steeds grotere contrast tussen de zelfverrijking van een kleine kliek kapitaalbezitters en de dalende levensstandaard van de overgrote meerderheid is het logische gevolg van decennia van neoliberaal beleid. Belastingen drukken steeds meer op werkende bevolking, terwijl rijken en bedrijven worden ontzien. De verzorgingsstaat wordt steeds verder afgebroken en door privatiseringen zijn voormalige publieke voorzieningen opengebroken voor commerciële winstzucht.

De heersende klasse is dus nogal aan de winnende hand en dat is al tientallen jaren zo. In zekere zin is dat heel raar. Zeker in de economisch ontwikkelde landen vormt de arbeidersklasse de grote meerderheid van de bevolking. Bovendien zijn werkende mensen in theorie de economisch meest machtige factor: zij produceren vrijwel alle rijkdom.

Marx’ inzicht was dat werkende mensen – als ze gezamenlijk zouden optreden – veel machtiger zou zijn dan de kleine kliek aan ultrarijken die het voor het zeggen heeft. Vandaar de bekende oproep aan het eind van Het Communistisch Manifest: ‘Proletariërs aller landen verenigt u!’ Maar hoe zo’n vereniging er dan zou moeten uitzien is nog wel een tweede. Voor Marx was organisatie noodzakelijk om de wereld te veranderen en die verandering kon wat hem betreft alleen maar revolutionair zijn. Dit lijkt misschien een catch 22: als we alle werkende mensen zouden kunnen organiseren is het maar de vraag of het een revolutionaire organisatie zou zijn. De meerderheid van de werkende bevolking is namelijk helemaal niet revolutionair en soms zelfs niet links. Zoals Marx al zei, zijn de heersende ideeën in elke maatschappij de ideeën van de heersende klasse.

Maar als we alle revolutionairen zouden organiseren, komen we niet in de buurt van de meerderheid die we nodig hebben om de wereld te veranderen. Het organisatievraagstuk gaat dus niet alleen over hoe revolutionairen zich organiseren, maar vooral over hoe ze zich vervolgens verhouden tot de rest van de bevolking.

Kapitalisme en macht

De hele kapitalistische economie en de rijkdom van de elite is gebaseerd op het werk van de meerderheid van de bevolking. Toch zien werkende mensen zichzelf meestal niet als onderdeel van de arbeidersklasse. Dat komt doordat de maatschappij wordt gestructureerd door marktwerking. In het maatschappelijk verkeer is iedereen ‘gelijk’: we functioneren niet bewust als deel van een klasse, maar worden in geïndividualiseerde vormen gedwongen. Dat wil zeggen dat we als individu in relatie staan tot maatschappelijke krachten: als ‘werknemers’ staan we als individu tegenover het bedrijf waarvoor we werken, als ‘burger’ staan we als individu tegenover de staat, als ‘consument’ staan we als individu tegenover de markt die de prijs van onze levensmiddelen bepaalt.

In deze maatschappelijke rollen staan we machteloos ten opzichte van de maatschappij die schijnbaar onafhankelijk van mensen functioneert. De formele vrijheid die we hebben, verhult de werkelijke onvrijheid waarin we verkeren. We kunnen op allerlei niveaus keuzes maken, maar zolang we als individu optreden gaan die keuzes niet veel verder dan welk merk cola we het liefst drinken. De structuur van de maatschappij, die bepaalt welke keuzes we kunnen maken en welke niet, blijft ongewijzigd.

Neem bijvoorbeeld klimaatverandering. Het staat iedereen vrij om een spaarlamp in te draaien, maar aan het eind van de dag heeft een bedrijf als Shell onmetelijk veel meer te zeggen over hoe we met energie omgaan dan alle spaarlampenbezitters bij elkaar. Grote bedrijven hebben een enorme invloed op al dit soort politieke kwesties.

Dat komt deels doordat staten schulden moeten maken om te functioneren, zij zijn daarom afhankelijk van hun geldschieters: de grote banken en bedrijven. Tijdens de eurocrisis werd dat heel duidelijk: staten die naar de smaak van de heersende klasse onvoldoende neoliberaal waren kregen te maken met een heel hoge rente. In sommige gevallen, zoals Griekenland, leidde dit ertoe dat deze landen in een moeras van schulden wegzakten en hun soevereiniteit moesten afstaan aan ‘Brusselse’ technocraten.

Als we de wereld werkelijk willen veranderen is het daarom noodzakelijk dat we de maatschappelijke structuren veranderen en dus dat we onze rol van individu ontstijgen. Maar aangezien we in ons dagelijks leven binnen die structuren functioneren lijken ze onveranderlijk, sommigen geloven zelfs dat handel en ‘egoïsme’ zijn ingebakken in de menselijke aard zelf.

Toch hebben veel mensen heel goed door dat de maatschappij niet in hun belang functioneert. We hebben geen CBS-cijfers nodig om te weten dat we er de afgelopen decennia helemaal niet op vooruit zijn gegaan. We weten dat de reeks voorgaande kabinetten de zorg hebben afgebroken en niemand hoeft uit te leggen dat dat een schande is. Maar onmacht om hier iets aan te veranderen leidt vaak tot een gelaten houding: het is ‘nu eenmaal noodzakelijk’, of ‘we kunnen er toch niets aan doen’.

Tegenstrijdig bewustzijn

Maatschappelijk bewustzijn is dus bepaald geen eenduidige zaak. Sommige socialisten hebben zich daarom nogal eens blind gestaard op eenzijdigheden. Aan de ene kant zijn er de cynici die zeggen dat klassenbewustzijn onmogelijk is, aan de andere kant zijn er de optimisten die geloven dat werkende mensen eigenlijk altijd revolutionair zijn. Beide opvattingen schieten tekort: de cynici kunnen niet verklaren waarom er de afgelopen eeuw toch tientallen revoluties uitbraken; de optimisten kunnen niet verklaren waarom we zo weinig merken van de veronderstelde revolutionaire ideeën van werkenden.

De oplossingen die de optimisten aandragen voor het gebrek aan revolutionair élan is meestal dat werkende mensen worden ‘verraden’ door hun leiders en soms dat ze worden ‘omgekocht’. Het eerste idee komen we veel tegen in maoïstische, maar soms ook in anarchistische hoek; het tweede idee is vooral bekend van de Duitse marxistische filosoof Herbert Marcuse.

Maar ook deze verklaringen schieten tekort. Als arbeiders altijd al revolutionair zijn – dat wil zeggen: niet alleen begrijpen hoe kapitalisme werkt, maar ook hoe het systeem omvergeworpen kan worden – dan is niet te begrijpen waarom zij hun ‘verraderlijke’ leiders niet gewoon aan de kant schuiven en vervangen door revolutionaire leiders.

Als arbeiders worden omgekocht, dan verandert dit niets aan de structurele positie van werkende mensen. Tenzij die omkoping natuurlijk zo ver gaat dat van uitbuiting geen sprake meer is, dat wil zeggen als we niet in een kapitalistische wereld zouden leven. De twee genoemde extremen komen nauwelijks voor in hun meest uitgekristalliseerde vorm, maar het is belangrijk om ze te benoemen. Vaak vormen ze de – onbewuste – achtergrond voor even eenzijdige oplossingen voor het organisatievraagstuk: brede partijen die ruggengraat missen om beslissend op te kunnen treden of kleine sekten die eeuwig gelijk hebben, maar nooit iets bereiken.

Deze tegengestelde extremen komen echter voort uit één tegenstrijdige werkelijkheid en tegenstrijdige ervaringen. De Italiaanse marxist Antonio Gramsci sprak in dit licht van tegenstrijdig bewustzijn: bewustzijn is een proces waarin tegengestelde ideeën soms toch naast elkaar kunnen bestaan. Het is niet zo dat mensen óf honderd procent pro-kapitalistisch zijn óf lid van de Rode Garde.

In ons dagelijks leven bewegen we altijd binnen de heersende kapitalistische verhoudingen. Daar houden we dan ook rekening mee. Omdat we worden gedwongen tot onderlinge concurrentie is het bijvoorbeeld begrijpelijk dat sommige mensen rechtse ideeën accepteren die bijvoorbeeld zeggen dat lagere lonen noodzakelijk zijn om de Nederlandse concurrentiepositie te verbeteren. Maar tegelijkertijd zijn veel mensen boos dat ze na jarenlang inleveren nog steeds geen verbetering in hun portemonnee zien, terwijl de allerrijksten er wél op vooruit gaan.

Gramsci noemde de acceptatie van de heersende ideeën in de maatschappij ons alledaagse bewustzijn. Dit bewustzijn is dominant, omdat het als het ware is ingebakken in het alledaagse functioneren van de kapitalistische maatschappij. Maar er is ook gezond verstand. Dat is ook gebaseerd op ervaring, maar ervaring van een ander soort: we ervaren het onrecht van het systeem als we bijvoorbeeld na twintig jaar voor dezelfde baas op straat worden gezet om de winsten van de aandeelhouders op peil te houden; we ervaren solidariteit als we samen in actie komen; en we ervaren onze eigen kracht als we door gezamenlijke strijd overwinningen boeken.

De ervaring van collectieve strijd is de belangrijkste basis van dit gezonde verstand, omdat het onze collectieve kracht toont en daarmee mogelijkheden opent die voor het individu onbereikbaar zijn.

Partijbeweging of voorhoedeorganisatie?

De dominante organisatievorm bij links baseert zich echter niet alleen op het gezond verstand, maar op het tegenstrijdige bewustzijn als geheel. De sociaal-democratie – in Nederland ooit de PvdA en nu de SP – is hier het beste voorbeeld van. Oorspronkelijk hadden deze partijen ten doel om de hele arbeidersklasse samen te brengen in één partij die daarom zou samenvallen met de arbeidersbeweging als zodanig. Dit betekent echter dat de ideeën van de partij moeten worden aangepast aan die van de meerderheid.

Dit soort partijen zijn daarom opportunistisch by design. In plaats van te vechten voor het veranderen van het bewustzijn van de werkende meerderheid, passen ze hun politiek aan totdat ze nauwelijks meerwaarde te bieden hebben. Bij de PvdA heeft dat ertoe geleid dat de partij verworden is tot een ‘sociaal-liberale’ bestuurderspartij. Hetzelfde zien we bij vergelijkbare partijen in het buitenland, met het Griekse Pasok als het meest extreme voorbeeld.

Maar ook bij de SP zien we een tendens om moeilijke thema’s steeds meer uit de weg te gaan om de achterban niet van zich te vervreemden. Waar de partij voorheen openlijk de bevrijding van Palestina steunde, doet ze nu steeds duidelijker haar best om zich op dit punt vooral niet te profileren. Ook zien we dat de SP zich nauwelijks uitspreekt tegen racisme.

Dit soort politiek geeft dus geen leiding door te vechten voor socialistische ideeën, maar volgt de ontwikkelingen in het bewustzijn van de meerderheid. Om die reden zijn dit soort partijen sinds het wegebben van de strijdbewegingen van de jaren 60 en 70 steeds verder verrechtst en slagen ze er niet in om leiding te geven aan de linkse onderstroom die wel degelijk bestaat. De Russische revolutionair Lenin kende dit soort sociaal-democratisch opportunisme van de Russische Mensjewiki en de Duitse SPD. Hij noemde het treffend ‘staartpolitiek’: de partij leidt niet, maar kwispelt volgzaam achter de rest aan. Revolutionair zijn wordt dan in feite een privékwestie die in de partij geen rol heeft.

Het organisatiemodel dat Lenin zelf voorstond is dat van de voorhoedepartij. Deze opvatting is gebaseerd op een begrip van tegenstrijdig bewustzijn. Elke strijd brengt namelijk haar eigen leiders voort en deze leiders worden gedwongen om te organiseren, politiek leiding te geven en strategisch te denken. Deze natuurlijke leiders vormen de voorhoede van de werkende klasse en een revolutionaire partij is in deze opvatting dus een organisatie van deze voorhoede.

Gramsci – die sterk was beïnvloed door Lenin – zei in dit licht dat revolutionairen ‘intellectuelen van een nieuw soort’ moesten zijn: ‘organische intellectuelen’ zoals hij ze noemde. Een organische intellectueel is geen professor of filosoof, maar een activist: iemand die onderdeel is van de strijd en leiding kan geven aan zijn of haar omgeving door argumenten te bieden, leugens door te prikken, te organiseren en waarden als solidariteit te verspreiden tegenover bijvoorbeeld racisme of seksisme.

Als revolutionairen organisatorisch gebonden blijven binnen een reformistische organisatie verstomt hun geluid en versplintert hun invloed. Juist in de revolutie is dit van belang.

Een veel voorkomend misverstand over het idee van een voorhoedepartij is dat zo’n partij – die maar een minderheid van de arbeidersklasse vertegenwoordigt – zelfstandig de macht moet grijpen. Dat zou echter Marx’ idee van ‘zelfemancipatie’ van de arbeidersklasse torpederen. In werkelijkheid is het doel van een revolutionaire partij niet om een revolutie te ‘maken’. Revoluties ontstaan, met of zonder revolutionaire partij. Maar of een revolutie slaagt, is een kwestie van politieke richting.

In een land als Egypte zagen we bijvoorbeeld dat de revolutie de Moslimbroederschap aan de macht bracht, die niet van plan was om de revolutie voort te zetten. De ontevredenheid die dit teweegbracht verschafte het leger een precedent om de regering ten val te brengen en de dictatuur te herstellen.

Een revolutionaire partij moet juist in de revolutie de stem zijn van dat deel van de werkende klasse dat de revolutie bewust tot haar logische conclusie wil brengen: het breken van de kapitalistische staatsmacht, het organiseren van arbeidersmacht op basis van revolutionaire raden en het organiseren van revolutionaire garden om de verworvenheden van de revolutie te beschermen. Waar de organisatorische middelen ontbreken om de revolutionaire energie te kanaliseren zal de heersende klasse vroeg of laat de ruimte krijgen om haar macht te herstellen.

En de ‘achterhoede’ dan?

Revolutionairen mogen zich niet tevreden stellen met onafhankelijkheid alleen, die moet dienen om van grotere invloed te kunnen zijn op de rest.

Revolutionaire organisaties zouden daarom zo breed mogelijk moeten samenwerken met anderen rond concrete strijdpunten die in het belang zijn van de werkende bevolking. Op die manier maken we gezamenlijk ervaringen door en kunnen politieke meningsverschillen in de praktijk worden getoetst. In gezamenlijke strijd wordt namelijk duidelijk wat een ieder waard is.

Reformistische partijen zeggen voorstander te zijn van progressieve hervormingen. In de praktijk zijn zij dat echter alleen voor zover die hervormingen en de strijd daarvoor het kapitalisme niet in gevaar brengen. In die zin zijn ze banger voor hun succes dan voor hun falen. Zodra de strijd om hervormingen escaleert en een overwinning in zicht komt hebben reformistische partijen daarom de neiging om de strijd te staken of zich terug te trekken.

Voor de achterban van deze partijen ligt dat anders: zij zouden überhaupt niet in actie komen als ze niet geloofden in de mogelijkheid van een overwinning. Op dat soort momenten kunnen revolutionairen laten zien dat het niet de reformisten, maar de revolutionairen zijn die de strijd voor echte verbeteringen het effectiefst en het meest beslissend willen voeren.

Deze methode van het bouwen van zo breed mogelijke eenheidsfronten rond concrete thema’s is gebaseerd op het inzicht dat eenheid in actie niet alleen noodzakelijk is om de acties zo effectief mogelijk te maken, maar ook een basis legt voor het verspreiden van gezond verstand onder de actievoerders. Dit is de praktische vertaling van het belangrijke inzicht dat Marx formuleerde: Communisten hebben geen belangen die gescheiden zijn van de belangen van de arbeidersklasse als geheel, maar proberen juist de meest heldere uitdrukking van die belangen te geven.

Door tegelijkertijd vast te houden aan onze revolutionaire principes en overtuigingen en verantwoordelijkheid te nemen door te bouwen aan zo breed mogelijke linkse strijdbewegingen als antwoord op de aanvallen van rechts bouwen we als Internationale Socialisten aan een revolutionaire partij die op termijn noodzakelijk zal zijn om echt een andere weg in te slaan. We nodigen iedereen uit die wil bijdragen aan de opbouw van revolutionair links in Nederland om zich bij ons aan te sluiten.