Kan voetbal gered worden van commercie en nationalisme?

Terwijl in heel Europa bezuinigingsmaatregelen worden genomen, smijt de organisatie van het EK in Polen en Oekraïne met miljarden. Meer dan ooit staat voetbal in het teken van het grote geld, daarbij aangejaagd door sterke nationalistische sentimenten. Sommige supporters pleiten er daarom voor ‘het spel terug te claimen’, anderen zijn van mening dat het ‘slechts een spelletje’ is. Hoe kijken socialisten aan tegen volkssport nummer 1?
13 juni 2012

Door Max van Lingen

In een tenenkrommend reclamespotje probeert de ING ons wijs te maken dat we allemaal achter ‘Oranje’ staan. De bank is hoofdsponsor van het Nederlands elftal en probeert op deze manier aan de populariteit van voetbal te verdienen. Daarbij wordt vooral gebruikgemaakt van het bij het EK alomtegenwoordige nationalisme. Terwijl een slechte André Hazes-kopie ‘Wij zijn samen’ zingt, verbroedert een wijkagent zich met de lokale jeugd. In een steek onder water richting concurrent en wielersponsor Rabobank, besluit ook een wielrenner dat hij samen met een aantal managers ‘Oranje’ is. Want ‘Oranje zijn we allemaal’.

Ondertussen schieten de budgetten door het dak. Volgens de laatste cijfers zijn de kosten voor de organisatie van het EK voor Oekraïne alleen al opgelopen tot 8 miljard euro. Bij de KNVB wordt evenmin op een euro meer of minder gekeken.

Het Nederlands elftal maakt samen met al het ondersteunend personeel tijdens de groepsfase zes maal een reis van meer dan 1000 kilometer vanwege de keuze voor het Poolse Krakau als verblijfplaats, terwijl de wedstrijden worden gespeeld in het Oekraïense Charkov. Dit soort waanzinnige praktijken zijn eerder regel dan uitzondering in de voetbalwereld.

Opbrengsten

Dergelijke uitgaven aan grote internationale sportevenementen worden door politici gerechtvaardigd met de bewering dat het uiteindelijk meer oplevert. Maar voor wie? Twee jaar geleden gaf het door armoede geteisterde Zuid-Afrika bijna 3 miljard uit aan de organisatie van het WK. De opbrengsten verdwenen grotendeels in de zakken van grote sponsoren zoals Coca-Cola en Adidas. De FIFA zelf boekte een winst van maar liefst 3,7 miljard euro. Van het ‘blijvend effect’ voor de Zuid-Afrikaanse economie waarover FIFA-voorzitter Sepp Blatter sprak is weinig terechtgekomen.

Voetbal heeft als sport ook enorm te lijden onder de invloed van de commercie. De ongelijkmatige verdeling van sponsorgelden leidt tot competitievervalsing en spelbederf. Van de twaalf teams die meer dan één keer de Champions League wonnen, behoren er maar liefst acht tot de top-10 van clubs met de hoogste budgetten ter wereld.

In de Nederlandse competitie is dit niet anders. Alle vier de clubs die meer dan eenmaal landskampioen werden behoren tot de top-5 van clubs met de hoogste budgetten. De kans dat clubs met minder grote sponsors doorbreken wordt verder verkleind doordat de grote clubs ook veel meer verdienen aan de televisierechten.

Onder voetbalsupporters bestaat veel ongenoegen over het commerciële karakter van professioneel voetbal, zoals dat terugkomt in de steeds duurdere kaarten voor wedstrijden en de managerscultuur bij de grote clubs. Voor supporters van clubs als FC Barcelona of Feyenoord vormt het lagere budget ten opzichte van aartsrivalen Real Madrid en Ajax zelfs een punt van trots. Tegelijkertijd echter is er ook het besef dat het eigen team door meer geld aan te trekken sterker kan komen te staan ten opzichte van andere clubs.

Een ander problematisch element in het voetbal is de invloed van nationalisme en racisme. Stadions zijn vaak het toneel van gewelddadige rellen tussen rivaliserende supporters en van weerzinwekkende spreekkoren jegens gekleurde spelers. Sommige hooligangroepen staan dan ook bekend om hun extreem-rechtse ideeën.

Als reactie wordt vanuit verschillende voetbalorganisaties juist nadruk gelegd op het ‘verbroederende element van voetbal’. Daarbij worden ook regelmatig campagnes tegen racisme en discriminatie georganiseerd. Maar voor veel fans komen dergelijke campagnes erg gemaakt over. Ze scheppen een beeld van een wereld waarin je afkomst of sociale positie er niet toe doet.

Iedereen kan echter op zijn klompen aanvoelen dat racistische vooroordelen en de verschillen tussen arm en rijk niet verdwijnen door het Oranjegevoel. In plaats van te verbroederen, leidt voetbal als nationale mythe eerder af van de strijd tegen deze tegenstellingen.

Die mythe kan ook juist bestaan door verschillen met andere landen te verscherpen. Zo vormt het bespugen van Rudi Völler door Frank Rijkaard tijdens het EK van 1988 een belangrijk onderdeel van de Oranjemythe. De Tweede Wereldoorlog is allang niet meer de belangrijkste reden voor de grote aversie van veel Nederlanders tegen Duitsers – voetbal is nu zelf oorlog.

Klassenmaatschappij

De tegenstellingen in het voetbal zijn beter te begrijpen als we naar het ontstaan van klassenmaatschappijen en het kapitalisme kijken. De vorm die sport heeft aangenomen is in sterke mate bepaald door de manier waarop de maatschappij was georganiseerd.

De oude Grieken worden vaak gezien als de grondleggers van de georganiseerde sport. Sport werd voornamelijk gebruikt als voorbereiding op oorlogsvoering. De sporten die werden beoefend waren vooral gericht op verbetering van de fysieke capaciteiten en de behendigheid van de beoefenaar. Tijdens de Olympische Spelen in de oudheid werden enkel individuele sporten beoefend, zoals hardlopen, boksen, worstelen, paardenrennen en speerwerpen.

Met de ontwikkeling van het kapitalisme bleef het competitieve karakter van sport onveranderd. Maar de vorm veranderde wel. De opkomst van teamsporten weerspiegelde het moderne arbeidsproces.

Er ontstond een sterke taakverdeling, waarbij sporters zich gingen specialiseren in een specifieke taak binnen het team. In deze periode ontstond ook voetbal als gevolg van het reguleren van balsporten door de heersende klasse. Kapitalisten zagen de populariteit van sport als een middel om veel geld te kunnen verdienen. Halverwege de negentiende eeuw verschenen dan ook de eerste professionele teams.

Voor de meeste mensen bleef sport echter vooral een middel om de dagelijkse sleur te doorbreken. Daarbij had voetbal het voordeel dat het relatief simpel is, weinig kost en overal te spelen is. Hierdoor kon voetbal in de twintigste eeuw uitgroeien tot ‘volkssport nummer 1’. De afkomst van grote voetbalhelden zoals Pele en Cruijff uit respectievelijk Rio de Janeiro en Betondorp versterkten dit imago. Voor veel kinderen uit sloppenwijken en arbeidersbuurten werd de bal gezien als een middel om te ontsnappen aan de eigen achtergestelde situatie.

Maar het succes van Pele en Cruijff is niet het succes van de kinderen uit Rio en Betondorp. Voetbal is geen uitvlucht uit het kapitalisme, het is er onlosmakelijk mee verbonden. Het laat juist zien hoe alle maatschappelijke tegenstellingen erin doorwerken – tussen rijk en arm, zwart en wit, bestuurders en achterban.


Tegenstellingen

Enerzijds is er de corruptie, zelfverrijking en volksmennerij. Anderzijds zijn er tegenbewegingen zichtbaar. Denk bijvoorbeeld aan de antifascistische voetbalclub St. Pauli in Duitsland, maar ook aan de communistische supporters van het Italiaanse Livorno of de vriendschap tussen de fans van het Duitse Schalke ’04 en FC Twente. Zij bieden een tegenwicht aan nationalistische en racistische tendensen binnen het voetbal.

Dat supporters zelfs een revolutionaire rol kunnen vervullen is te zien in Egypte. De veldslagen op en rond het Tahrirplein waren onmogelijk geweest zonder de deelname van Ultras en andere supportersgroepen, die bij voetbalwedstrijden al veel ervaring hadden opgedaan in confrontaties met de oproerpolitie. Leuzen in de Egyptische stadions doen in grofheid niet onder voor die elders in de wereld, maar onder invloed van de revolutie zijn ze geradicaliseerd en riepen ze zelfs op tot het aftreden van het militaire bewind.

Op een vergelijkbare manier speelden Russische hooligans een belangrijke rol bij de omverwerping van het stalinisme in de Sovjet-Unie in de jaren tachtig, en demonstreerden Franse spelers in mei 1968 onder de leus ‘Voetbal voor de voetballers’.

Maar die gebeurtenissen zeggen meer over de sociale context waarin voetbal plaatsvindt, dan over het karakter dat voetbal van oorsprong zou hebben. Het is daarom te beperkt om op te roepen om de ‘schoonheid van het spel’ te redden uit de handen van de grote commerciële voetbalbazen, hoe begrijpelijk dat sentiment ook is.

Pas als de kapitalistische macht in de hele maatschappij wordt gebroken, kunnen ook de tegenstellingen binnen het voetbal worden opgeheven. Maar hoe sport er dan nog zal uitzien is een open vraag. Wanneer de samenleving als geheel niet langer draait om competitie maar om samenwerking, bepalen we zelf de spelregels.