Je bent nooit flexibel genoeg

Tot voor kort werkten we om te leven. Arbeid leverde ons rechten op en voorzag in een goed leven, en artikel 23 van de Belgische Grondwet legde dit vast als een grondrecht van alle ingezetenen. Sinds 2007 leven we echter in een nieuw arbeidsregime, dat de EU flexicurity noemt: een ‘flexibele’ arbeidsinzet die job security verzekert.
10 december 2012

Door Jan Blommaert

Deze nieuwe arbeidsdoctrine heeft vier grote eigenschappen:

(a) De werknemer moet zich steeds aanpassen aan wisselende conjuncturen. Men werkt een aantal jaren in een bedrijf, maar verliest die baan wanneer er een knik in de conjunctuur optreedt, en men moet zijn arbeid verplaatsen naar een andere werkomgeving. Flexicurity komt neer op de permanente aanpassing aan onzekerheid: de werknemer moet ‘flexibel’ zijn en zich dus inzetten in uiteenlopende sectoren, afhankelijk van bewegingen op de arbeidsmarkt.

(b) Deze flexibiliteit van de werknemer vereist een nieuw onderwijsmodel: life-long learning. Om permanent aan de slag te blijven, moet de werknemer bereid zijn zich bij elke verschuiving te herscholen en nieuwe competenties op te doen. Wie vanuit de textielsector naar de vleesverwerkende industrie verhuist, moet zich de kennis van die laatste sector eigen maken via permanente herscholing en professionele vorming.

(c) In deze flexibiliteit moet de werknemer de verwachting van steeds verbeterende arbeidsvoorwaarden opgeven. De verwachting dat ons loon steeds stijgt, samen met andere voordelen zoals verlof, ziekteverzekering en het te verwachten pensioen – al die dingen zijn niet langer een automatisme dat vanuit de loopbaanontwikkeling voortkomt. Men moet aanvaarden dat men bij het overstappen van de ene baan naar de andere loon en sociale voordelen verliest – en dus ‘erop achteruit gaat’.

(d) De sociale rechten, afgeleid van arbeid, worden op die manier onderworpen aan conjuncturele wisselingen van de afzetmarkt van de producten – dus door de winstmarges van de bedrijven. Ze zijn niet meer organisch of automatisch verbonden aan arbeid zelf, ze zijn voorwaardelijk geworden. De overheid verbindt zich aan de afbouw van sociale bescherming, zodat de loonkosten voor bedrijven zo laag mogelijk blijven en er permanent krachtige prikkels zijn om mensen ‘actief’ te houden. Wie zijn werk verliest, riskeert regelrechte armoede, want werkloosheidsuitkeringen zijn minimaal en kortlopend, je zorgverzekering dreigt weg te vallen, je pensioen wordt niet langer aangevuld… Je moet dus zo snel mogelijk weer aan de bak, ongeacht het loon en de sociale rechten. Werkloosheid wordt niet langer gezien als een vorm van slachtofferschap. Het is een vorm van persoonlijke zwakheid en wordt bestraft.

Menselijke grondstof

Deze nieuwe arbeidsdoctrine legt een enorme druk op de human resources – de ‘menselijke grondstof’ die we nu allemaal zijn. De grondstof moet voortdurend aangepast worden aan de behoeften en eisen van de ondernemer. Deze kan nu, zeker in een crisis, steeds hogere eisen opleggen aan de werknemer met het oog op de competitiviteit van de onderneming. En zo ontstaat de ‘360 graden werknemer’, wiens gehele persoonlijkheid, voorkomen, gedrag en karakter wordt gewogen en beoordeeld in de arbeidscontext, en die permanent in bijna ieder opzicht met anderen moet concurreren. ‘Ja, je werkt even hard en goed als Eddy, maar Eddy ligt wel beter in de groep en rookt niet.’ Werkdruk wordt zo veralgemeniseerd naar bijna elk aspect van het leven.

We werken vanaf dit moment niet meer om te leven, we leven alleen nog om te werken. Sterker nog: we zijn eigenlijk geen mensen meer, we zijn een ‘menselijke grondstof’ geworden. En arbeid is niet meer gericht op een goed leven voor mensen, maar uitsluitend nog op het verhogen van de winsten van de onderneming.

Onderwerpen

Dit is een fundamentele breuk met de politieke plaats van arbeid in samenlevingen zoals de onze. Tot voor kort was arbeid gebaseerd op een compromis tussen werkgever, werknemer en overheid. Elk van deze partijen had belangen in arbeid, en het compromis was een fragiel evenwicht tussen die belangen. In de flexicurity bepaalt nog slechts één partij hoe arbeid wordt georganiseerd: de werkgever. De werknemer moet zich onderwerpen, de overheid trekt zich terug.


We gaan dus terug naar de tijd van Charles Dickens, Emile Zola en Karl Marx – anderhalve eeuw opbouw van een samenleving waarin mensen het goed hebben, dreigt hier te worden opgegeven. Maar de vrije markt is niet de beste vriend van democratie en sociale rechtvaardigheid.

Wie dat wil voorkomen moet over deze fundamentele koerswijziging een ernstig en democratisch debat voeren. Het is ongehoord dat een staatsgreep van de economie op de rest van de samenleving – ons gehele leven wordt nu deel van de arbeid – heimelijk passeert in de vorm van technische documenten en bevlogen eufemismen in speeches. Deze zaak gaat iedereen aan. Ze moet dan ook democratisch beslist worden, en de belangen die daarbij op het spel staan zijn niet enkel die van de aandeelhouders.

Jan Blommaert is mede-auteur van het boek De 360°-werknemer, verschenen bij EPO. 136p / €15,=