Is er een generatieconflict? Deel 2: onze pensioenen

Volgens neoliberalen is ons pensioenstelsel onhoudbaar geworden. Door de vergrijzing zou er te weinig geld zijn voor de oudedagsvoorziening van toekomstige generaties. Met dat argument worden pensioenen gekort en het stelsel ‘hervormd’ van een collectieve naar een individuele voorziening. Jeroen van der Starre legt uit wat er op het spel staat voor alle generaties. In deel 1 ging Mylène Bolder in op de arbeidsmarkt.
25 mei 2013

Algemene Ouderdomswet (AOW) en pensioenstelsel zijn favoriete voorbeelden voor degenen die beweren dat er in Nederland tegengestelde belangen bestaan tussen jong en oud. G500 stelt bijvoorbeeld: ‘Als er niks gebeurt, wordt ons pensioenstelsel onbetaalbaar en kunnen de volgende generaties betalen voor de huidige ouderen, maar zelf fluiten naar hun pensioen: ze vinden de hond in de pensioenpot.’

De veronderstelde onhoudbaarheid is al gebruikt om de pensioenleeftijd te verhogen en zekerheid op te geven. Deze en nieuwe maatregelen raken aan de kern van het pensioenstelsel. Het gaat er niet alleen om dat het pensioen onzekerder wordt en pas later ingaat, er is een bredere verschuiving gaande van collectief naar individueel en van publiek naar privaat. Het langetermijnproject is om ʻhet beste pensioenstelsel ter wereldʼ vrij te geven aan de markt. Pensioen wordt dan een product dat je individueel inkoopt en waarop werknemers verder nauwelijks meer invloed hebben.

De stelling dat het pensioenstelsel onhoudbaar is, dient een politiek doel. Maar wat klopt hier eigenlijk van? Om die vraag te beantwoorden, moeten we kijken hoe het pensioenstelsel in elkaar steekt.

Pijlers

Het Nederlandse pensioenstelsel is opgebouwd uit drie zogeheten ‘pijlers’. Ten eerste is er de AOW, dit is een basisuitkering voor ouderen. Voor elk jaar vanaf je 15de dat je in Nederland woont bouw je 2 procent AOW-recht op. Iedereen met een inkomen betaalt jaarlijks AOW-premie, dat is 17,9 procent van het inkomen tot €33.363. Uit die premies worden de lopende uitkeringen betaald.

Sinds de gedeeltelijke fiscalisering van de AOW, wordt een deel van de uitkeringen niet meer uit premie betaald, maar uit de algemene middelen. Hierdoor betalen rijkere ouderen mee aan de AOW, via de belasting die zij betalen over hun aanvullende pensioenen.

De tweede pijler is het aanvullend pensioen. Meer dan 90 procent van de Nederlandse werknemers bouwt een aanvullend pensioen op door een deel van hun loon in een pensioenfonds te storten. Werkgevers betalen hier over het algemeen tweederde van deze pensioenpremie, werkers eenderde. Pensioenopbouw is een vorm van uitgesteld brutoloon. Er wordt pas belasting geheven op het moment dat de pensioenuitkering wordt uitbetaald.

De hoeveelheid premie die je op deze manier belastingvrij mag wegzetten is echter beperkt door het zogenaamde fiscale kader (Witteveen-kader). Op dit moment kunnen de meeste werkenden per jaar maximaal 2,15 procent pensioen opbouwen. Als je bijvoorbeeld 40 jaar werkt en maximaal pensioen opbouwt, ontvang je een pensioenuitkering van 86 procent van je gemiddeld verdiende loon.

PvdA en VVD willen in het regeerakkoord de maximale pensioenopbouw echter beperken, met 0,4 procent. Bij een middelloonregeling mag je dan nog maar 1,75 procent per jaar opbouwen, wat een enorme verlaging van het pensioen betekent.

De derde en laatste pijler van het pensioen is een eventueel extraatje bovenop de eerste twee pijlers. Wie het kan betalen kan zich bijverzekeren of sparen voor zijn of haar oude dag, via een commerciële verzekeraar of bank. Dit is een stuk minder aantrekkelijk dan een collectief pensioen, maar levert vaak meer op dan geld dat je wegstopt in een schoenendoos.


Onhoudbare AOW?

Het centrale argument voor de onhoudbaarheid van de AOW is de vergrijzing. Die is deels het gevolg van de babyboom na de Tweede Wereldoorlog, maar vooral ook van de opkomst van anticonceptiva: de snelle bevolkingsgroei kwam hiermee ten einde. Het effect hiervan is dat er voor het eerst minder jongeren bij kwamen. Hierdoor lijkt het alsof jongeren de last van een relatief grote ʻgrijze massaʼ moeten dragen, maar het heeft juist ook een tegengesteld effect.

De grote groep gepensioneerden zorgt namelijk voor het vrijkomen van een enorm bedrag aan tot nu toe onbelast pensioengeld. Dit levert extra inkomsten op voor de staat. Volgens Marcel van Dam worden zo de toenemende kosten ‘meer dan volledig opgebracht door gepensioneerden en niet door werkenden.’

Een ander argument voor de stelling dat de AOW onbetaalbaar wordt is de stijgende levensverwachting. Volgens het CBS was de gemiddelde levensverwachting van vrouwen bij de geboorte in 1950 ruim 72 jaar. In 2011 was dit bijna 83 jaar. Dit gaat echter om een gemiddelde stijging van de levensverwachting bij geboorte en daarom verhullen deze cijfers een en ander. Ten eerste heeft babysterfte een grote invloed op de statistieken en die is enorm teruggedrongen, van 14.000 per jaar in 1950 tot nog geen 1000 in 2010. De levensverwachting van gepensioneerden is afgelopen eeuw slechts 7 jaar toegenomen (zie figuur: Gemiddelde levensverwachting bij geboorte en op 65-jarige leeftijd, 1861-2006).

Ten tweede is er een groot verschil in levensverwachting tussen mensen met een hoog en met een laag inkomen. Mensen met een laag inkomen betalen minder mee aan de AOW, maar gebruiken deze ook minder. In 2009 was het verschil in gemiddelde levensverwachting tussen lage en hoge inkomens voor vrouwen 5 jaar en voor mannen 6 jaar. Het verschil in gezonde levensverwachting was een stuk groter: respectievelijk 14 en 15 jaar.

Om de eventuele extra kosten van het ouder worden eerlijk te verdelen, moeten we dus niet generaties tegenover elkaar stellen, maar naar inkomensverschillen kijken. De meeste rijkere ouderen halen hun inkomen uit eerder opgebouwd vermogen. Tegenwoordig geldt er voor inkomen uit vermogen een apart, laag belastingtarief (box 3). Voorheen werd inkomen uit vermogen echter gezien als inkomen uit vroegere arbeid (box 1), waardoor er meer belasting over werd betaald en het progressief werd belast.

Die verandering moet worden teruggedraaid. Bovendien zouden de hogere schijven van de inkomstenbelasting heringevoerd moeten worden om het progressieve karakter van het belastingstelsel – dat steeds ‘vlakker’ is geworden – te herstellen.

Onhoudbaar pensioen?

Het idee dat de pensioenen onhoudbaar zijn, is gebaseerd op de lage dekkingsgraad van de pensioenfondsen. De dekkingsgraad is de waarde van de bezittingen (vermogen) van het pensioenfonds gedeeld door de verplichtingen van dit fonds: wat het nodig heeft om de toekomstige pensioenen te betalen. Deze verplichtingen lopen over decennia, en het is erg moeilijk in te schatten wat het rendement van de bezittingen zal zijn en hoe hoog de verplichtingen zullen uitvallen. De rente waarmee een pensioenfonds rekent heeft enorme gevolgen voor de dekkingsgraad.

Voorheen hielden pensioenfondsen zich daarom aan een voorzichtige vaste rekenrente van 4 procent. Die vaste rekenrente is echter vervangen door een variabele marktrente. Door de historisch lage rentestand lijkt het alsof er nu te weinig vermogen is om aan de toekomstige verplichtingen te kunnen voldoen. Maar dit is gebaseerd op de aanname dat de rentestand de komende decennia gelijk zal blijven. Die aanname is absurd – de ʻarmoedeʼ van de pensioenfondsen bestaat alleen op papier.

De financiële toestand van de pensioenfondsen is feitelijk nog nooit zo goed geweest. Op dit moment is het gezamenlijke pensioenvermogen maar liefst €1007,2 miljard – een absoluut record (figuur: RTL Z). Naar verwachting is dit vermogen over tien jaar gestegen naar 1500 miljard. Hierbij wordt uitgegaan van een rendement van 4,5 procent. Tussen 1990 en 2009 was het gemiddeld behaalde rendement hoger: namelijk 7,1 procent. Daarbij moeten we ons bedenken dat in de laatste helft van deze periode – in 2002 en 2008 – twee economische recessies tot grote tegenvallers leidden.

Bovendien moet worden opgemerkt dat pensioenfondsen buffers hebben opgebouwd om onzekerheid het hoofd te bieden. In de jaren negentig, toen die buffers overvol zaten, zijn die echter gebruikt om bedrijven te subsidiëren. Er werd besloten tot ‘premie-holidays’ voor werkgevers (ze hoefden tijdelijk geen premie te betalen), en er werden miljarden uit de pensioenpotten gehaald. De staat heeft bijvoorbeeld 30 miljard gulden aan pensioengeld van ambtenaren ‘afgeroomd’.

Als we de zaken zo bezien is er dus geen enkele reden tot paniek. Er is meer dan genoeg geld om aan de verplichtingen te voldoen. Is er dan helemaal niets mis met de pensioenfondsen? Zeker wel.

Ten eerste hebben de variabele rekenrente en de kelderende dekkingsgraad geleid tot grootschalige kortingen op pensioenuitkeringen en verhogingen van pensioenpremies. Dit treft zowel ouderen als jongeren die nu pensioen opbouwen. Jongeren lijken te moeten bijbetalen voor de ouderen. Voor ouderen wordt het pensioen gekort dat zij zelf bijeengespaard hebben en dat hun was beloofd. Dit is onnodig, onrechtvaardig en zet jong en oud tegen elkaar op.

Deze gang van zaken is mogelijk gemaakt door de invoering van het casinopensioen in 2011. Voorheen stond je pensioenuitkering vast als percentage van het gemiddeld verdiende loon, de premie kon variëren. Dit was het defined benefit-systeem. Dit systeem is vervangen door het defined contribution-systeem waarin de uitkering variabel is, maar de premie vaststaat. Dit is voor werkgevers natuurlijk erg aantrekkelijk, omdat zij op deze manier geen verantwoordelijkheid meer dragen voor de oudedagsvoorziening van hun personeel: ze betalen een vast bedrag en daarmee is de kous af. Voor werknemers leidt dit juist tot een onzeker pensioen.

Die onzekerheid dient nu als argument om het huidige pensioenstelsel te privatiseren: als je pensioen toch niet meer zeker is, is het dan niet beter om je pensioenopbouw in eigen hand te houden?


Privatisering pensioenen

Deze argumentatie komt rehtse politici en bedrijven goed uit. Zij streven namelijk naar een zoveel mogelijk geprivatiseerde oudedagsvoorziening. Dit is in 2001 al op Europees niveau vastgelegd in de Lissabon-doelstellingen en komt uit de koker van de European Round Table of Industrialists, een invloedrijke denktank van Europese multinationals.

De overgang naar defined contribution is hierin een eerste stap. In plaats van een collectieve spaarvoorziening moeten pensioenfondsen zich steeds meer als een gewone verzekeraar gaan gedragen. Je betaalt maandelijks een vaste belastingvrije premie en je moet maar afwachten wat je later ervoor terugkrijgt. Op die manier worden pensioenfondsen een soort coöperatieve verzekeraars.

Maar wel mét verplichte deelname, een gruwel voor liberalen. De volgende stap is dus dat pensioenfondsen gewone, commerciële verzekeraars moeten worden. Op die manier zou de pensioenmarkt opengebroken moeten worden voor winstzucht. In zo’n situatie moet je als individuele werknemer op zoek naar een verzekeraar op een vrije verzekeringsmarkt. Dit kan mooi klinken, maar de nadelen zijn enorm.

Ten eerste is iedereen duurder uit, om de simpele reden dat de ingelegde premie niet alleen voor je pensioen wordt gebruikt, maar ook voor winsten en dividenden. Ten tweede kun je het vergeten dat je pensioen nog zal meegroeien met de inflatie, want het woord ‘indexering’ is bij commerciële verzekeraars onbekend.

Ook zullen verschillen in levensverwachting aanleiding worden tot een verregaande premiedifferentiatie. Een commerciële verzekeraar zal op individuele basis willen beoordelen wat het risico is dat iemand langer dan gemiddeld leeft en dit risico doorberekenen aan de klant.

Tot slot betekent privatisering dat de staat zich zal terugtrekken. Waar je nu nog geen belasting hoeft te betalen over je pensioenopbouw – hoewel de ruimte hiervoor kleiner wordt – zal dat in een geprivatiseerd stelsel niet lang het geval zijn: je koopt dan immers een doodgewone dienst. Voor zover dit een spaarpotje is, betaal je dus inkomstenbelasting, voor zover het een verzekering is, betaal je btw.

Rol vakbeweging

We zien dus dat er niets klopt van de mythes die over het pensioenstelsel de ronde doen. Er is geen sprake van een generatieconflict, wél van een belangenconflict tussen (gepensioneerde) werknemers en degenen die de pensioenmarkt willen openbreken voor winst. De mythes worden echter veel te weinig tegengesproken. Met name de top van de vakbeweging laat hier steken vallen. Die riep niet op tot acties toen de pensioenuitkeringen werden gekort en biedt nauwelijks weerwoord op de neoliberale ideologie.

In het pensioenakkoord van 2011 werd ondanks felle oppositie ingestemd met de verhoging van de AOW-leeftijd en de invoering van het casinopensioen. Met het sociaal akkoord dat in april werd gesloten, dreigen de vakbonden nog verder mee te gaan in het plan van de werkgevers om onze oudedagsvoorziening te privatiseren. Als alternatief voor de verlaging van de pensioenopbouw die het kabinet wil doorvoeren liggen tot nu toe twee opties op tafel: arbeiders kunnen ter compensatie pensioen opbouwen via een commerciële verzekeraar of spaarfonds (met vrijstelling van inkomstenbelasting), of er zal belasting worden geheven over een deel van de pensioenpremie. Beide maatregelen ondermijnen het huidige pensioenstelsel.

Het is tijd dat deze trend wordt gekeerd. Zolang we nog een collectief pensioen hebben, kunnen we, jong en oud, gezamenlijk de strijd aanbinden om te zorgen dat dat pensioen – nu en in de toekomst – toereikend is. Het is tijd dat de strijd voor verbeteringen wordt aangegaan.

De neoliberale voorstellen leiden echter in tegengestelde richting. Als we kernwaarden als collectiviteit en solidariteit opgeven, is het hek van de dam en is niemand meer verzekerd van een goed pensioen.

Lees ook: Is er een generatieconflict? deel 1


Verder lezen

• Spanning november 2011: ‘Generatiekloof? Jong en oud tegen de pensioenroof’. Leon Botter en Sjaak van der Velden schrijven: ‘Wie het generatieconflict vooropstelt, mist veel belangrijkere tegenstellingen in onze samenleving.’ Aan dit stuk is de eerste figuur ontleend.

In 2006 schreef Nico Schouten het SP-rapport De vergrijzing betaalbaar, waarin hij de vooronderstellingen in het vergrijzingsdebat betwist.

• In Age Shock (2012) kijkt de socialist Robin Blackburn naar de vergrijzing, in de context van de crisis van de eurozone. Hij bepleit een extra belasting op aandelen, die volledig wordt gedragen door de rijken.

• In Pensions, profits and resistance (2005) weerlegt Charlie Kimber de mythe dat de pensioenen onbetaalbaar zijn. De brochure kijkt ook naar de Britse pensioenprotesten.