Interview David McNally: 'Het heden als geschiedenis begrijpen'
Half mei publiceerde het IMF een rapport met de titel Het herstel versterken, helemaal in lijn met het verhaal dat ‘het ergste van de crisis’ achter ons ligt. Tegelijkertijd waarschuwt het IMF dat de Griekse schuldencrisis een ‘meltdown’ van de eurozone teweeg kan brengen. Wat moeten we geloven?
Hun standpunt is dat het ergste al een tijdje voorbij is. Een financiële ineenstorting is voorkomen, de banken hebben hun kapitaalvermogens versterkt, kredietstromen lopen en de bedrijfswinsten zijn weer op peil. Dus in hun ogen is de crisisfase voorbij. Maar dat is schijn.
Ten eerste is er het probleem van de staatsschulden. Voor de meeste staten is hun capaciteit om schulden te dragen afhankelijk van hun vermogen om obligaties aan de financiële markten te verkopen. Die zijn meedogenloos. Om te voorkomen dat ze net zoals Griekenland worden aangevallen met een motie van wantrouwen en torenhoge rentes, zijn staten gedwongen tot harde bezuinigingen. Dat gaat tot nieuwe schokken leiden.
Ten tweede is het herstel voortgestuwd door fiscale stimulans. De helft van de mondiale groei sinds 2009 is een direct gevolg van de financiële injecties van regeringen. Daar komen nu de bezuinigingsoperaties overheen. De Griekse economie is vorig jaar met 5 procent gekrompen. De groei in de VS is gehalveerd. Portugal en Ierland zitten in de problemen. Dit is geen normaal herstel en de draai naar bezuinigingen zal betekenen dat een aantal economieën zullen terugvallen naar geen-groei of een recessie. De mondiale economie zit vast in een serie van crises.
Binnen links zijn er grofweg twee kampen in het karakteriseren van de crisis. De een zoekt de oorzaak bij een doorgeslagen deregulatie van de financiële markten en zegt impliciet dat het antwoord reguleren is. De ander ziet een soort permanente crisis van winstgevendheid sinds de jaren zeventig, die nu tot wasdom komt. Jij hebt kritiek op beide kampen. Waarin schiet het eerste kamp tekort?
Ten eerste empirisch en historisch. In de jaren zestig zagen we de opkomst van multinationale bedrijven. Het gevolg was het ontstaan van de zogenaamde eurodollarmarkt, de handel in honderden miljarden dollars buiten de controle van de VS. Dit ondermijnde de stabiliteit van de dollar en zorgde er voor dat Amerikaanse banken niet konden concurreren met zogenaamde ‘offshore banking’. Zo werden ze gedwongen de financiële sector te dereguleren. In andere woorden, de nieuwe wereldorde van productie en financiering is volledig geglobaliseerd en het beleid volgt deze reële veranderingen, niet andersom.
Ten tweede is de ‘crisis door financialisering’-analyse oppervlakkig, het is een heel eenzijdig beeld van de economie en kijkt alleen naar de financiële kant; als die maar op orde en gereguleerd is. Men weet zich geen raad met een aantal veel meer fundamentele problemen, waaronder het fenomeen van overaccumulatie: genoeg capaciteit en kapitaal, maar geen nieuwe fase van groei.
De zestien grootste Nederlandse multinationals zitten op een oorlogskas van 210 miljard euro. ‘Wat te doen met al dat geld?’ schreef de financiele pers letterlijk. Het is een wereldwijd fenomeen dat we vaker in de geschiedenis hebben gezien, zoals in de jaren zeventig. Toen was er ook een overschot aan liquide middelen, maar bleven grote investeringen uit en leidde keynesiaanse stimuleringsmethoden tot hoge inflatie in plaats van herstel. Is dat nu weer een gevaar?
Op dit moment zitten Amerikaanse bedrijven op 2 biljoen dollar in cash en zien ze geen goede reden om het te investeren. Dat zegt heel veel. Er is meer productiecapaciteit dan afzetmarkten, en dus duidelijk sprake van overaccumulatie. Dat is overigens versterkt door de enorme kapitaalinjecties. De Amerikaanse economie is drie keer groter dan de Chinese, maar de Chinese stimuleringsoperatie was twee keer zo groot als die van Bush en Obama. Met dat geld is onder andere geïnvesteerd in extra industriële capaciteit.
Neem de staalindustrie. In de afgelopen twee jaar is het Chinese productievermogen verhoogt met 50 miljoen ton staal per jaar. Dat komt bovenop de al bestaande 150 miljoen ton staal aan surpluscapaciteit, die nu in totaal even groot is als de totale productiecapaciteit van Europa. Dit versterkt de overaccumulatie en inflatieproblemen aanzienlijk. De ‘gebruikelijke’ manier voor het kapitalisme om daar uit te komen is door kapitaalvernietiging, door een diepe recessie waarin inefficiënte onderdelen worden verwijderd, grote faillissementen en hoge werkloosheid. Daar komt het dilemma. Er is diepe herstructurering nodig, maar de sociale en politieke kosten daarvan zouden heel ernstig zijn. Heersende klassen hopen daarom de herstructurering geleidelijk door te voeren, althans, op zo een manier dat ze niet een nieuwe recessie riskeren.
In hoeverre ze daar in kunnen slagen hangt samen met de structurele wortels van de crisis. Je neemt in die analyse een positie in die ook afwijkt van het andere kamp binnen links, waar ook marxisten als Robbert Brenner en de onlangs overleden Chris Harman deel van uit maken. Wat is je kritiek op hen?
Laat ik voorop stellen dat ik dit kamp theoretisch veel meer respecteer. Ze kijken juist ook naar het hele proces van kapitalistische expansie, uitbreidingen van productie en dergelijke. Toch denk ik dat ze een historische en een theoretische fout maken. Stellen dat de crisis van de jaren zeventig niet over is omdat de groeicijfers van de naoorlogse boom niet terug zijn, is niet behulpzaam als vergelijking. Die periode was exceptioneel. De groeicijfers van de afgelopen drie decennia zijn vergelijkbaar met die van elke andere periode van expansie.
De data van Brenner en Harman laten groei zien vanaf 1982 tot in de jaren nul. Zij typeren dat als tijdelijk herstel, maar ik denk dat dit ontoereikend is. Naar mijn mening is er die periode sprake van neoliberale expansie, gebaseerd op drie ontwikkelingen. Ten eerste de nederlagen van de arbeidersbeweging – Reagan en de luchtverkeersleiders van PATCO, Thatcher en de mijnwerkers, en de ondergang van de voorhoede van Latijns Amerika, de tinmijnwerkers van Bolivia. De beste studies geven aan dat deze nederlagen voor 40 procent hebben bijgedragen aan het herstel van winstmarges.
Ten tweede is er de herstructurering van kapitaal; robots, computerisering en reorganisaties. In de Amerikaanse staalindustrie zijn 300.000 mensen ontslagen en zijn er totaal nieuwe productiemethoden met minifabrieken ingevoerd. Ten derde heb je de nieuwe centra van groei-accumulatie, zoals China en de opkomende economieën van Zuid-Oost Azië. Sinds begin jaren tachtig is de mondiale economie verdrievoudigd in omvang. Dat kun je niet negeren! Al met al is er de afgelopen 30 jaar sprake van een dynamische periode van robuuste groei, niet een ‘lange neergang’, en die periode is nu ten einde gekomen. Dat is het specifieke karakter van deze crisis.
Wat betekent dit voor strategieën om uit de crisis te komen? Want ook nu men tegen een muur van overaccumulatie is aangelopen, worden neoliberale methoden als nooit tevoren toegepast.
Dat komt omdat die methoden nog steeds heel nuttig zijn. We hebben in de VS de grootste toename in productiviteit van de afgelopen 50 jaar waargenomen. Dat heeft heel goed gewerkt om winsten levend te houden, maar het probleem dat ze hebben is dat ze geen nieuwe golf van expansie kunnen creëren. Dat vereist harde confrontaties en die brengen allerlei risico’s met zich mee. Delen van het kapitaal zijn daarom heel bezorgd. Die zijn niet zeker of het een levensvatbare route is om bijvoorbeeld in plekken waar er sprake is van 35 procent jeugdwerkloosheid harde confrontaties over bezuinigingen aan te gaan.
Ze hopen het proces van herstructurering uit te rekken, langzaam en gecontroleerd. Maar ze hebben geen controle en de manier van werken is erg reactief. Als economieën weer terugvallen in een recessie zullen er geluiden opgaan voor nieuwe fiscale stimulansen, wat tot breuken in de heersende klasse gaat leiden. Het debat is eigenlijk nu al gaande tussen de gematigde keynesianen en de meer hardline neoliberalen. Kortom, ze hebben dus wel een exit-strategie uit de crisis, maar dat is niet hetzelfde als een ingangstrategie voor een nieuwe fase van expansie – dit is hun fundamentele dilemma.
En hun kant van het verhaal. Maar een uitgerekte periode van crises en bezuinigingen, betekent ook een periode van verzet en mogelijkheden voor onze kant. Hoe zie je de perspectieven voor links en de arbeidersbeweging?
Crises als momenten van verandering zijn vluchtig en gevaarlijk. Zo is het niet ondenkbaar dat hoe heviger de crisis wordt, hoe meer de heersende klasse gebruik zal maken van extreem-rechtse krachten. Maar crises bieden ook openingen voor links. Ons vermogen om te interveniëren zal hierin doorslaggevend zijn en er is een gevaar dat ons verbeeldingsvermogen teveel achter de feiten aanloopt; dat onze werkmethoden blijven steken in die van de afgelopen decennia.
We moeten ten eerste begrijpen dat een veel hoger niveau van mobilisaties al gaande zijn. Niemand had drie jaar geleden durven voorspellen dat brandweerlieden in Wisconsin zouden oproepen voor een algemene staking. De Arabische Lente was ondenkbaar, onvoorstelbaar. Hetzelfde geldt voor de massale studentenprotesten in Groot-Brittannië, de serie algemene stakingen in Griekenland en IJsland dat weigert de opgelegde afbetalingen uit te voeren. Dit vertelt ons dat er nieuwe politieke momenten zijn die nieuwe werkmethodes vereisen.
Ten tweede moeten we erkennen dat het kapitaal verzet verwacht en vastberaden is om de rit uit te zitten. Dat zie je al aan de nieuwe politie-methoden. Ze zijn voorbereid op sociale strijd en een eendaagse algemene staking is niet het einde van de wereld voor ze. Het is veelzeggend dat de enige algemene stakingen die de afgelopen jaren iets hebben gewonnen die op Guadeloupe en Martinique waren. Die waren gebaseerd op hele brede coalities en duurde 41 dagen! Dat vertelt ons dat de methoden waar we aan gewend zijn geraakt niet voldoende zijn.
Maar wat betekent dat concreet? Het is een ding om de noodzaak van breedgedragen sociale opstanden te zien, maar met de huidige krachtsverhoudingen tussen radicaal links aan de ene kant en de sociaaldemocratie en vakbondsbureaucratie aan de andere, is het iets anders om ze te realiseren.
Ja, maar we moeten wel het pleidooi houden en de argumenten oppakken: Banken moeten onder publieke controle worden gebracht, we moeten groene banen creëren, et cetera et cetera. Dat moeten populaire argumenten worden. En we moeten scherp zijn over de voorbeelden van mondiale strijd. Er is een niveau van mobilisatie gaande waar we niet aan gewend zijn. Dat creëert de mogelijkheden. Daarnaast moeten we meer moeite doen om de serieuze krachten van links te verenigen, electoraal en op straat. De formule zal natuurlijk per land verschillen, maar het gaat om de richting. We moeten in termen van 5 tot 10 jaar denken.
En tegelijkertijd het ‘heden als geschiedenis’ zien, zoals je in de inleiding van Global Slump schrijft.
Precies. Wanneer mensen in het moment van strijd zijn, voelen ze het historische belang van waar ze mee bezig zijn. In Wisconsin wisten mensen dat de aanvallen van rechts gestopt konden worden; dat als zij het niet zouden doen, de andere staten zouden volgen. Dat zijn de sleutelmomenten die we moeten herkennen. Wat wij in de komende periode gaan doen zal het landschap voor de komende generaties bepalen. We moeten de balans van sociale krachten zien te veranderen.
David McNally’s Global Slump is te bestellen bij LeesLinks