Internationalisme en de SP – Kritische kanttekeningen

Socialisme en internationalisme zijn nauw met elkaar verbonden, en toch zorgt hun concrete verhouding nog steeds voor felle debatten. Dit artikel gaat in tegen de sociaal-liberale kritiek op het internationalisme van de SP, maar wijst op de ernstige tekortkomingen daarvan vanuit een socialistisch perspectief.
2 januari 2012

Internationalisme is een van de kernwaarden van de socialistische politiek. Maar hoe aan dat internationalisme praktisch vorm gegeven moet worden, is altijd onderwerp geweest van debat. Dat blijkt ook uit de bijdrage van Ronald van Raak in het laatste nummer van Kritiek.1 Hierin verdedigt hij de SP tegenover de verwijten dat de partij omgeven zou zijn door een ‘spruitjeslucht van kleingeestig nationalisme’. Ook bestrijdt hij dat SP-stemmers, gedreven door de angst voor globalisering, de grenzen liefst zo ver mogelijk zouden willen optrekken. Dezelfde verwijten stonden centraal in een discussie in De Groene Amsterdammer in november 2008 tussen Jan Willem Duyvendak, Ewald Engelen en Ido de Haan aan de ene kant, en opnieuw Ronald van Raak aan de andere.2

Het debat dat Van Raak aansnijdt is zowel van theoretisch als direct praktisch belang. De rol die internationale processen spelen in ons dagelijks leven was waarschijnlijk nooit zo zichtbaar als in deze tijd, nu de andere kant van de wereld nog maar een muisklik van ons verwijderd is. Maar tegelijkertijd worden we geconfronteerd met herlevend nationalisme, de zoektocht naar een verloren identiteit in een nauw gedefinieerd ‘vaderlands’ verleden, en met reële angst voor internationale gebeurtenissen waarop we geen greep lijken te hebben, maar die wel dwingende grenzen stellen aan onze dromen en mogelijkheden. De fanatiekste voorstanders van de globalisering lijken ook de verdedigers van het ongeremd voortrazen van het systeem, en de wereldwijde proletarische broederschap die De Internationale bezingt ligt ver achter de horizon. En dus is socialistische praktijk ondenkbaar zonder overkoepelend idee; zonder een theoretische opvatting over de betekenis van internationalisme voor het dagelijks werk. In dit artikel wil ik beargumenteren dat de pragmatische benadering die Van Raak naar voren schuift als ‘het internationalisme van de SP’ zowel in theoretisch als in praktisch opzicht ernstig tekort schiet. Maar voor de poging om het debat uit te tillen boven de platitudes van de ‘linkse’/progressieve globaliseerders mogen we Van Raak dankbaar zijn.

Twee concrete aanleidingen voor de discussie

De discussie over het internationalisme van de SP brandde los rond het referendum over de Europese Grondwet. Terwijl de PvdA, GroenLinks en de leiding van de FNV de grondwet enthousiast omarmden, waren de SP en de meerderheid van de Nederlandse bevolking hartgrondig tegen. Volgens de critici van de SP uit de andere gevestigde linkse partijen draaide deze tegenstelling om internationalisme: de wil om Nederland deel te maken van een groter verband van Europese samenwerking, versus de angstvallige bescherming van de nationale grenzen. Maar het voorbeeld geeft direct aan hoe problematisch de discussie is. Want met internationalisme zoals de term oorspronkelijk werd gebruikt in de arbeidersbeweging had de omarming van de neoliberale en militaristische Europese Grondwet – tot stand gekomen onder toezicht van de aartsconservatieve Franse ex-president Giscard d’Estaing – bijzonder weinig te maken. Het internationalisme achter de verdere economische integratie van de Europese Unie is het internationalisme van het kapitaal. Dat werpt Van Raak zijn tegenstanders dan ook met recht voor de voeten: ‘De wereldmarkt heeft de productie en consumptie van alle landen “kosmopolitisch” gemaakt, schreef Karl Marx al in 1848. Maar onze verbondenheid met de wereldmarkt kan toch nooit een reden zijn om de verworvenheden van onze sociale zekerheid op te geven?’3 Bovendien was het kosmopolitisme van de voorstanders van verdere Europese eenwording zeer begrensd. Hun argumenten leunden dikwijls op een sterk Europees chauvinisme, waarbij de EU een rol in de wereld werd toebedeeld die noch strookt met de lange Europese koloniale geschiedenis, noch met de huidige economische en militaire rol van Europese landen in Afrika, het Midden-Oosten of Afghanistan.

Toch moet de vraag gesteld worden of de SP haar tegenstanders in dit geval niet zelfde munitie in handen heeft gegeven. Hoewel er goede internationalistische gronden waren om campagne te voeren voor een nee-stem, werd het referendum ook gekleurd door de aanwezigheid van Geert Wilders en uitgesproken nationalistische argumenten. Socialisten stonden voor de ingewikkelde taak om campagne te voeren voor een Nee-stem op basis van anti-neoliberale, antimilitaristische en internationalistische gronden, en tegelijkertijd een weerwoord te bieden op het chauvinisme en de anti-immigratiesentimenten waarop uiterst rechts inspeelde. Door ‘het verlies van de nationale soevereiniteit’ tot hoofdthema van haar campagne te maken, geïllustreerd door een kaart van Europa waaruit Nederland was verdwenen, koos de SP er bewust voor dat laatste niet te doen. Dat wil niet zeggen dat de hele campagne tegen de grondwet of de uiteindelijke nee-stem daarom werd gedomineerd door nationalisme.4 Maar het werpt wel vragen op over het internationalisme van de SP, dat voor Van Raak zo vanzelfsprekend lijkt.

Diezelfde vragen komen nog scherper naar voren in de opstelling van de SP in het immigratie- en integratiedebat. Zowel in zijn bijdrage aan Kritiek als in de polemiek in De Groene Amsterdammer verwijst Van Raak met trots naar de SP-brochure Gastarbeid en Kapitaal uit 1983.5 Die brochure werd indertijd door onder andere de PSP en de CPN als racistisch bestempeld, maar intussen hebben de andere linkse partijen volgens Van Raak de daarin verwoordde analyse grotendeels overgenomen. Die constatering klopt, maar laat de vraag open of Gastarbeid en Kapitaal daarom met terugwerkende kracht gezien moet worden als een uiting van internationalisme. Een andere optie is namelijk dat onder druk van Fortuyn, Verdonk en Wilders het hele politieke spectrum, inclusief de linkse partijen, aanzienlijk naar rechts is opgeschoven, met de omarming van allerlei chauvinistische noties over de ‘Nederlandse identiteit’ en de ‘achterlijkheid’ van buitenlanders als gevolg.

Helaas is de brochure, ondanks de vele verwijzingen ernaar door SP-Kamer-leden in het publieke debat, niet via de SP-website toegankelijk. Leden of kiezers die zelf een oordeel willen vormen over deze omstreden tekst zullen daarvoor net als schrijver dezes naar een archief zoals het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam moeten. Verwijzen naar een brochure zonder de inhoud te bespreken is wel zo’n veilige strategie. Want onder de grote aantallen kiezers die van links een antwoord verwachten op de islamofobie die op dit moment hoogtij viert, zullen passages als deze weinig enthousiasme oproepen: ‘Het verschil in ontwikkeling en kultuur maakt het zeer moeilijk voor Nederlanders om met hun buitenlandse kollega’s samen te werken en samen te wonen’6 Of het volgende citaat van Anton Constandse, dat door de schrijvers met instemming wordt aangehaald: ‘Men moet zich eens indenken, welke ghetto’s er zullen ontstaan van verouderde, en voor ons gevaarlijke, immigranten, als we niet alleen hun gruwelijke slachtgewoonten aanvaarden, maar ook hun diskriminatie van vrouwen, hun patriarchaal-autoritaire aanmatiging, hun onderwerping van kinderen, hun stamveten. Waarom van nieuwkomers aanvaarden, wat we zelf in gewoonten en wetten hebben opgeruimd?’7

Met terugwerkende kracht bestempelt de SP dit soort uitspraken nu als realisme. Een bevestiging voor dit standpunt is makkelijk te vinden, want worden dezelfde sentimenten niet op grote schaal geventileerd door een deel van de witte arbeiders uit achterstandswijken? En zijn het niet de leden van de zelfbenoemde progressieve elite uit de Amsterdamse grachtengordel die nog altijd vasthouden aan een achterhaald multiculturalisme? Dit zijn de argumenten waarop vandaag Wilders en Verdonk – vertegenwoordigers van een neo-conservatief deel van dezelfde elite – gretig kapitaliseren. Maar ere wie ere toekomt, de eerste formulering ervan vinden we al in 1983. ‘Zij [de autochtone arbeiders – PB] moeten meer begrip tonen en sommigen, zoals ex-burgemeester André van der Louw, zeggen dat het feit dat er zoveel gastarbeiders in een wijk wonen, een verrijking is van de kultuur. Hij heeft er nooit bij verteld waaruit die verrijking dan wel mag bestaan. Dat kon hij ook niet vertellen, hij verdiende als burgemeester 220.000 gulden per jaar en woonde in een huis en een buurt waarin men nog nooit een gastarbeider heeft gezien.’8

Natuurlijk maken deze uitspraken in een brochure uit 1983 een stem op de SP nog niet hetzelfde als een stem op Wilders. Maar de trotse omarming van deze brochure in een periode waarin Turkse en Marokkaanse migranten stelselmatig door rechts onder vuur worden genomen kan wel degelijk gezien worden als een knieval voor nationalistische sentimenten. Deze knieval kan helaas niet los worden gezien van de interpretatie van het internationalisme die Van Raak ons voorschotelt. Voordat ik zal beargumenteren waarom een socialistische internationalist de hierboven genoemde standpunten uit Gastarbeid en Kapitaal in mijn ogen resoluut zou moeten verwerpen, zal ik daarom teruggaan naar de kern van zijn theoretische interpretatie.

Waarom internationalisme?

In zijn artikel voor Kritiek trekt Van Raak een scherpe scheidingslijn tussen ‘ideologisch internationalisme’ en ‘pragmatisch activisme’. Hoewel de SP op allerlei manieren actief is in verbanden die de landsgrenzen overschrijden, blijft ‘de natiestaat hét strijdtoneel bij uitstek voor de emancipatie van de in de Internationale bezongen “verworpenen der aarde”.’9

Dit startpunt reflecteert een alledaagse realiteit. Hoewel het kapitalisme een wereldeconomie heeft gecreëerd, heeft ze niet gezorgd voor een wereldstaat. Het idee dat globalisering uiteindelijk zou leiden tot het ontstaan van een wereldwijd ‘Empire’ zonder centrum, zoals wordt verdedigd door denkers als Negri en Hardt, is een illusie.10 Dat blijkt alleen al uit de recente verschuivingen in de internationale politiek. De ‘war on terror’ is in wezen een grootschalige poging van de Amerikaanse staat om de eigen hegemonie in het internationale statenstelsel met militaire middelen te bevestigen tegenover andere opkomende nationale of semi-nationale kapitalistische centra, zoals de EU en China.11 De spanningen die dit oplevert vertalen zich gezien de huidige krachtsverhoudingen niet direct in conflicten tussen de verschillende blokken, maar wel in destabilisering van de internationale betrekkingen. De rol van de natiestaat voor het huidige systeem wordt daarmee op de meest zorgwekkende manier bevestigd.

Een misschien nog wel duidelijker voorbeeld is de kredietcrisis. De internationale verbondenheid van de wereldeconomie maakte het idee dat nationale economieën zoals Nederland buiten schot konden blijven op basis van goed gekozen binnenlands beleid van begin af aan een lachwekkende veronderstelling. Maar de individuele belangen van verschillende kapitalistische staten, voorop de VS en China, gevolgd door de G20, maakten een gezamenlijke aanpak van de crisis onmogelijk. Zelfs binnen de EU werden de verschillende staten vooral gedreven door de wil om zo weinig mogelijk op te hoeven draaien voor de gevolgen van de crisis bij de buren, en zelfde eigen nationale economie zo goed mogelijk door de crisis te slepen. Dit vormde vanaf het eerste moment een aanzienlijke barrière voor doelmatig optreden tegen de economische glijvlucht.

Beide gebeurtenissen onderstrepen Marx’ constatering, dat het internationale kapitalisme in wezen geleid wordt door een ‘bende vijandige broeders’. Tegenover het werkende deel van de mensheid – de arbeidersklasse met blauwe en met witte boorden, de grote massa van boeren en kleine producenten – beschikt het kapitalisme over gezamenlijke belangen. In de afgelopen periode hebben we goed kunnen zien hoe die belangen ook daadwerkelijk gezamenlijk worden vormgegeven in een gedeelde neoliberale agenda, internationale afspraken in instanties als het IMF en de WTO, of in de manier waarop verschillende multinationals de race naar de bodem wat betreft lonen en arbeidsvoorwaarden gebruiken om hun eigen personeel verder onder druk te zetten. Maar kapitalistische bedrijven zijn ook elkaars concurrenten. Nationale staten opereren naar buiten en naar binnen toe om de belangen van hun ‘eigen’ bedrijfsleven zo goed mogelijk veilig te stellen. Paradoxaal genoeg maakt dat die staten ook tot het eerste loket waarbij arbeiders of sociale bewegingen hun eisen kunnen neerleggen op het gebied van beschermende wetgeving of sociale voorzieningen.

Precies deze dynamiek tussen een internationaal opererend systeem en nationaal vormgegeven politiek creëert de noodzaak van internationalisme. Maar het is onjuist om dit te vertalen in een rigide scheiding, waarbij het internationale terrein is voorbestemd voor ‘de theorie’, terwijl ‘de echte strijd’ nationaal of zelfs lokaal wordt uitgevochten. Juist omdat het kapitalisme een internationaal systeem is, is het organiseren van strijd over de lokale grenzen heen een praktische noodzaak. Neem de gevolgen van de openstelling van de Nederlandse grenzen voor Oost-Europese arbeiders. De simpele nationale oplossing, het sluiten van de markt, zal de concurrentiedruk niet wegnemen waaronder de bazen in bijvoorbeeld het vrachtvervoer hun personeel langer laten werken voor minder geld. Alleen een combinatie van strijd voor gelijke lonen en arbeidsvoorwaarden voor Nederlandse en Oost-Europese arbeiders, en internationale solidariteit met arbeiders in Oost-Europa zelf om hun achtergestelde positie op te heffen, zal die concurrentiedruk op termijn helpen wegnemen.

Die praktische kant van internationale solidariteit was altijd een drijfveer voor het vormen van internationale verbanden. Van Raaks veronderstelling dat dit soort internationale organisaties de arbeidersbeweging historisch ‘slechts beperkte invloed op de dagelijkse politieke strijd van mensen’ hadden, onthult een voor de schrijver van een boek over de geschiedenis van het Nederlandse socialisme stuitend gebrek aan kennis.12 Kennis die hij overigens in dit geval wel uit Gastarbeid en Kapitaal had kunnen halen, waar in gloedvolle bewoordingen de ‘progressieve rol’ wordt beschreven die vooral Duitse gastarbeiders, vaak onder invloed van internationale verbanden zoals de Communistenbond en de Eerste en Tweede Internationale hadden op de Nederlandse arbeidersbeweging. Een beschrijving die daar helaas vooral dient om het contrast aan te geven met de vermeend passieve en gezagsgetrouwe Turkse en Marokkaanse gastarbeiders, die daarom maar van weinig nut zouden zijn voor de klassenstrijd.13

Het gebrek aan geloofwaardige, grensoverschrijdende verbanden tussen levendige, in de lokale strijd gewortelde, arbeidersorganisaties waarmee we vandaag te kampen hebben betekent een praktische verzwakking van de werkende klasse, die meer dan ooit moet opboksen tegen een internationaal opererend kapitalisme. Het heropbouwen van dit soort verbanden vraagt meer dan ‘internationaal denken, lokaal handelen’. Het vraagt ook om internationaal handelen.\

Internationalisme en anti-racisme

Maar internationalisme is ook om een andere reden nodig. Onderdrukking en uitbuiting zijn niet alleen economische processen, ze hebben ook een politieke dimensie. Terwijl de SP ook in haar alledaagse activisme veel nadruk legt op de sociaal-economische kant – ‘lekkende dakgoten, slechte arbeidsomstandigheden en de afbraak van sociale huurwoningen’, in de samenvatting van Van Raak – blijven de mechanismes van politieke onderdrukking waardoor het kapitalisme in stand wordt gehouden relatief onderbelicht. Want hoewel het klopt dat de centrale dynamiek van het kapitalisme wordt bepaald door de relatie tussen kapitaal en arbeid, bestaan er allerlei soorten structurele ongelijkheid – tussen mannen en vrouwen, homoseksuelen en hetero’s, en tussen mensen met verschillende religieuze of etnische achtergronden – die met deze centrale tegenstelling verbonden zijn. Het ontwarren van die knoop door te vechten voor praktische solidariteit tussen arbeiders uit de ‘dominante’ en arbeiders uit de onderdrukte groepen is een van de belangrijkste opgaves voor socialistische organisaties.

Juist omdat we wereldwijde economische processen ervaren via de bemiddeling door staten die optreden als hoeders van de ‘nationale’ economie, kan nationalisme uitgroeien tot een sterk ideologisch instrument om de onderdrukte klassen in afzonderlijke landen te binden aan hun eigen elite. Dit verdeel-en-heers bleek over de afgelopen honderdvijftig jaar misschien wel het sterkste middel om gewone mensen passief en volgzaam te houden. Vaak wordt over Marx gezegd dat hij deze kracht van nationalisme onderschatte. Het tegendeel is waar. Dit blijkt bijvoorbeeld uit zijn analyse van de discriminatie van Ierse, katholieke migranten in Engeland, het meest ontwikkelde industriële land van zijn tijd: ‘Alle industriële en commerciële centra van Engeland beschikken nu over een arbeidersklasse die in twee vijandige kampen is gespleten, Engelse proletariërs en Ierse proletariërs. De gewone Engelse arbeider haat de Ierse arbeider als een concurrent die zijn levensstandaard omlaag haalt. Tegenover de Ierse arbeider voelt hij zichzelf een lid van de heersende natie en op deze manier verandert hij zichzelf in een werktuig van zijn eigen aristocraten en kapitalisten tegen Ierland, en versterkt daarmee hun dominantie over hemzelf.’14

De taak van socialisten is niet om deze verdeeldheid te bevestigen, maar om dwars door alle vooroordelen heen gezamenlijke strijd te organiseren om de verdeeldheid af te breken. Precies daar zit het mankement in Gastarbeid en Kapitaal. Marokkaanse en Turkse Nederlanders worden hier op zijn best omschreven als de gewillige slachtoffers van manipulatie door het kapitaal of de rechtse overheid, niet als potentiële bondgenoten in strijd. Daarom worden de oplossing voor de tegenstellingen gezocht in andere vormen van beleid van bovenaf, van spreiding tot opgelegde integratie tot het bieden van een ‘oprotpremie’ bij terugkeer naar het land van herkomst.15 En door vast te houden aan de analyse uit deze brochure biedt de SP geen alternatief voor het overheersende nationalisme in het huidige integratiedebat.

Zoals het citaat over de Ieren laat zien was Marx op geen enkele manier naïef over de invloed die nationalisme of racisme kan winnen onder groepen arbeiders. Hij verhult niet, uit naam van een abstract multiculturalisme, dat veel Engelse arbeiders de Ieren ‘haten’. Maar hij laat ook zien dat Engelse arbeiders met deze houding moeten breken als ze vooruit willen komen in het gevecht voor hun eigen belangen. Het doorbreken van nationale of religieuze scheidslijnen was in de geschiedenis van de socialistische beweging regelmatig beslissend voor het verloop van de praktische strijd voor verbetering. De diamantbewerkers groeiden aan het begin van de twintigste eeuw pas uit tot de best georganiseerde tak van de Nederlandse arbeidersbeweging nadat de christelijke arbeiders onder hen zich in 1894 tijdens een staking solidair toonden met de jarenlang door hen verachte joodse collega’s. Dat is geen ouderwets verhaal. Op honderden werkplekken in Nederland, vooral op die plekken waar de arbeidsomstandigheden het slechtst en de lonen het laagst zijn, is het afbreken van de vooroordelen van ‘autochtonen’ tegenover hun ‘allochtone’ collega’s een noodzakelijke voorwaarde voor strijd. De inspirerende campagne van schoonmakers voor een uurloon van tien euro was vanaf het eerste begin ‘multicultureel’ van aard, en had op geen enkele andere manier resultaat kunnen boeken. Abstracte concepten als ‘de Nederlandse identiteit’ hebben bijzonder weinig praktische waarde in situaties als deze, waarin het smeden van banden over nationale, culturele of taalgrenzen heen juist de beginvoorwaarde is voor succes.

Precies daarom is internationalisme een toetssteen voor socialistische politiek. En dat geldt des te meer in een tijd waarin diezelfde allochtone collega’s op grond van hun geloof systematisch worden benaderd als de vijfde kolonne van het wereldwijde terrorisme, en rechtse politici dit racisme gebruiken om hun invloed uit te bouwen onder gewone mensen die teleurgesteld zijn over het structurele falen van de sociaal-democratie. Terwijl de SP het gevecht tegen Wilders aanbindt door te wijzen op zijn ultra-liberale sociale en economische politiek, ontplooit de partij tegenover zijn racisme weinig praktische initiatieven. Voor dit soort initiatieven zou het nodig zijn de toon en conclusies van Gastarbeid en kapitaal radicaal overboord te gooien. Niet alleen op grond van socialistische principes, maar omdat de arbeidersklasse in Nederland meer dan ooit multicultureel is en alleen onderlinge solidariteit en respect een basis kan leggen voor gezamenlijke actie.

Wat voor praktijk?

Niemand zal ontkennen dat de SP een lange traditie heeft van praktisch activisme. Bovendien was de praktijk van de SP op het terrein van internationale campagnes vaak veel beter dan Van Raaks artikel veronderstelt. De SP speelde een prominente rol in de beweging tegen apartheid in Zuid-Afrika, en zag dit niet simpelweg als een kwestie van ‘mooie dromen’ zonder verband met de lokale activiteit. En ook nu doet de SP bijvoorbeeld rond de andersglobaliseringsbeweging meer dan andere parlementaire partijen, al gebeurt dit over het algemeen in de vorm van het sturen van kleine delegaties prominenten, terwijl gewone leden vaak worden ontmoedigd deel te nemen aan internationale protesten.

Maar pragmatisme zonder deugdelijke theoretische onderbouwing kent zijn problemen. Het brengt Van Raak ertoe om elke vorm van activiteit over de grenzen te omschrijven als internationalisme. ‘De SP is volop actief in het Wereld en Europees Sociaal Forum, de Raad van Europa en het Europees Parlement. Ook is de partij aanwezig in de parlementaire assemblees van de OVSE en de NAVO en bij de Verenigde Naties. De SP onderhoudt goede betrekkingen met partijen en organisaties over heel de wereld en heeft als enige partij in Nederland een uitgebreide Engelstalige webpagina. De SP is ook graag bereid medewerking te verlenen aan internationale vredesmissies.’ Nergens vraagt Van Raak zich af of er misschien een spanning zou kunnen bestaan tussen het internationalisme dat sprak uit de sociale fora, waarbij vertegenwoordigers van sociale bewegingen van over de hele wereld samenkwamen onder de leus ‘een andere wereld is mogelijk’, en het – inderdaad grensoverschrijdende – optreden van de NAVO, de OVSE of ‘internationale vredesmissies’.

Voor zo een vraagstelling zou het nodig zijn een ander onderscheid te maken dan tussen ‘mooie internationalistische dromen’ en de lokale praktijk. De cruciale tegenstelling is die tussen twee wezenlijk van elkaar verschillende interpretaties van het socialisme. Aan de ene kant van die scheidslijn staan de verschillende vormen van socialisme van bovenaf. Zij accepteren de bestaande natiestaat als een gegeven en zoeken de oplossingen voor de problemen van het geglobaliseerde kapitalisme in het omvormen van die staat tot een instrument voor de bescherming van werkende mensen – een streven dat is gedoemd stuk te lopen op de klippen van een brute en onherbergzame wereldmarkt. Aan de andere kant staat een socialisme van onderaf, dat de nationale begrenzing van politieke strijd ziet als een kwaad dat in internationale strijd overwonnen moet worden, hoe lang en moeizaam die weg ook is. Het beginpunt van die strijd mag dan vaak nationaal of lokaal zijn, het eindpunt kan dat per definitie niet zijn.

Noten

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Kritiek – jaarboek voor socialistische discussie en analyse (2009), als reactie op een artikel van SP-kamerlid Ronald van Raak.

1. Ronald van Raak, ‘Meer dan mooie dromen. Het praktische internationalisme van de SP’, Kritiek. Jaarboek voor socialistische discussie en analyse (Aksant: Amsterdam, 2008), 203-208.

2. Jan Willem Duyvendak, Ewald Engelen en Ido de Haan, ‘Omarm de wereld’ in De Groene Amsterdammer, 7 november 2008 en Ronald van Raak, ‘Kosmopolieten vervallen in eigenliefde’ in De Groene Amsterdammer, 14 november 2008.

3. Van Raak, ‘Kosmopolieten’.

4. Zoals ik al eerder beargumenteerde in Pepijn Brandon, ‘A note on the Dutch referendum’, International Socialism Journal nr. 108 (2005), 34-38 online te lezen op http://www.isj.org. uk/index.php4?id=133&issue=108.

5. Socialistiese Partij, Gastarbeid en Kapitaal (Socialistische Partij: Rotterdam 1983).

6. Ibid, 14.

7. Ibid, 17.

8. Ibid.

9. Van Raak, ‘Meer dan mooie dromen’, 208.

10. Michael Hardt en Antonio Negri, Empire (Harvard University Press: Cambridge MA, 2000) en Gopal Barakrishnan (red), Debating Empire (Verso: London / New York, 2003).

11. Pepijn Brandon, Oorlog, globalisering en verzet (Internationale Socialisten: Amsterdam, 2002) en John Rees, Imperialism and Resistance (Routledge: Londen, 2006).

12. Ronald van Raak, Het rijke rooie leven (LJ Veen: Amsterdam, 2006).

13. Zie ook Jacques J. Giele, De Eerste Internationale in Nederland. Een onderzoek naar het ontstaan van de Nederlandse arbeidersbeweging van 1868 tot 1876 (SUN: Nijmegen 1973) en Dennis Bos, Waarachtige Volksvrienden. De vroege socialistische beweging in Amsterdam 1848-1894 (Bert Bakker Amsterdam 2001), twee schitterende studies over de vroege Nederlandse arbeidersbeweging.

14. Karl Marx aan Sigfrid Meyer en August Vogt, 9 april 1870, in Marx-Engels Werke 32 (Dietz: Berlijn, 1965) 668-669.

15. Deze term wordt in Gastarbeid en Kapitaal zelf niet gebezigd, maar werd terecht de naam waarmee linkse kritici de door de SP voorgestelde financiële stimulans tot terugkeer naar Turkije of Marokko omschreven.