Imperialisme in het tijdperk van Trump
In de eerste weken na zijn inauguratie bekritiseerde de Amerikaanse president Donald Trump de NAVO en trok hij de stekker uit het Trans-Pacific Partnership (TPP). Ondertussen heeft hij aangekondigd de oorlogsuitgaven op te schroeven met maar liefst 54 miljard dollar en het leger met 80.000 soldaten uit te breiden. Wat verandert met het presidentschap van Trump aan de Amerikaanse buitenlandpolitiek?
Tijdens zijn verkiezingscampagne zei Donald Trump dat de Verenigde Staten ‘als natie onvoorspelbaarder moet zijn’. Trump bracht deze strategie nog voor zijn inauguratie in de praktijk door een telefoongesprek te voeren met de Taiwanese president Tsai Ing-wen. Hij ging hier nog overheen door met betrekking tot het ‘één China’-principe op te merken dat over alles te onderhandelen valt.
Trump breekt hiermee met het Amerikaanse beleid van de afgelopen decennia ten aanzien van Taiwan. China beschouwt Taiwan sinds 1949 als een afvallige provincie. Volgens het ‘één-China’-principe mogen staten die zaken willen doen met China geen officiële banden met Taiwan hebben. De Verenigde Staten heeft daarom een dubbele houding ten aanzien van Taiwan. In 1979 verbrak de toenmalige Amerikaanse president Jimmy Carter de officiële banden met Taiwan. Maar de VS bleef het eiland bewapenen tegen een eventuele invasie vanuit China.
De voorspelbare reactie van de Chinese autoriteiten was dat ‘de Chinese soevereiniteit en territoriale integriteit in het geding’ waren. Trump zou ‘met vuur spelen’ door vraagtekens te plaatsen bij de Amerikaanse acceptatie van het ‘één-China’-principe. Chinese media spraken zelfs over een ‘grootschalige oorlog’, nadat Rex Tillerson, de nieuwe Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, had gedreigd China de toegang te ontzeggen tot kunstmatige eilanden in de Zuid- Chinese Zee.
De zeggenschap over grote delen van deze zee wordt betwist door China, Vietnam, Taiwan, Maleisië, Brunei en de Filipijnen. Om haar aanspraken kracht bij te zetten oefent de Chinese marine geregeld in het gebied. De Amerikaanse marine zette halverwege februari op haar beurt de houding van de nieuwe regering kracht bij door aan te kondigen vliegdekschepen naar de Zuid- Chinese Zee te sturen.
Deze ontwikkelingen zijn een indicatie dat de wereld er met het presidentschap van Trump niet veiliger op wordt. Maar wat kunnen we wel van hem verwachten? Om de Trumps koers te begrijpen moeten we de positie van de Verenigde Staten binnen het imperialisme analyseren. Dat begint bij de vraag wat imperialisme is.
Economisch systeem
Er zijn verschillende definities van imperialisme. Van Dale omschrijft het als ‘het streven naar gebiedsuitbreiding’. Dit is sinds het ontstaan van het imperialisme in de 19de eeuw de meest gangbare definitie. Deze definitie werd tijdens de Eerste Wereldoorlog al door de Russische marxist Nikolaj Boecharin bekritiseerd: ‘Het “verklaart” alles, dat wil zeggen, het verklaart niets’. De kritiek van Boecharin kwam erop neer dat wanneer het begrip imperialisme overal op toepasbaar was, het nut van het begrip als middel om de wereld te analyseren verdween.
Marxisten willen de wereld begrijpen om haar te veranderen. Gedreven door de toenemende spanningen tussen de grootmachten aan het begin van de twintigste eeuw, probeerden verschillende marxisten het fenomeen imperialisme te analyseren. De meest succesvolle pogingen daartoe kwamen van de Russische marxisten Nikolaj Boecharin en Vladimir Lenin.
Lenin en Boecharin zagen imperialisme als een nieuwe fase van het kapitalisme. Aanvankelijk was concurrentie tussen individuele kapitalisten de dominante vorm van concurrentie binnen het kapitalisme. Hoewel er wel grote ondernemingen waren, zoals de VOC, vormden deze een uitzondering. Gedurende de laatste decennia van de 19de eeuw werden grote bedrijven en banken steeds dominanter binnen het kapitalisme. Dit was volgens Lenin en Boecharin het definiërende element van imperialisme.
Concentratie en centralisatie van kapitaal
De ontwikkeling van het imperialisme is een logisch gevolg van twee processen binnen het kapitalisme die Karl Marx de concentratie en centralisatie van kapitaal noemde. De drijvende kracht achter het kapitalisme is kapitaalaccumulatie. Een kapitalist gebruikt zijn kapitaal om meer kapitaal te accumuleren. Om dat doel te bereiken huurt hij arbeiders in die met hun arbeid waarde creëren. Hun loon is echter minder dan de waarde die ze creëren. De meerwaarde die overblijft is winst.
Door steeds opnieuw winst te maken accumuleert de kapitalist steeds meer kapitaal. Dit proces wordt door Marx de concentratie van kapitaal genoemd. Doordat het bedrijf van de kapitalist groeit, staat het sterker in de concurrentie met andere bedrijven.
De accumulatie van kapitaal stelt de kapitalist ook in staat andere bedrijven over te nemen. Dit proces noemt Marx de centralisatie van kapitaal. Ook zo worden bedrijven sterker. Grote bedrijven kunnen vanwege schaalvoordelen hun kosten omlaag brengen of bijvoorbeeld betere inkoopvoorwaarden afdwingen bij leveranciers.
De processen van concentratie en centralisatie van kapitaal versterken elkaar. Een bedrijf dat winst maakt kan andere bedrijven overnemen en nog meer winst maken. Zo verovert een steeds kleiner aantal bedrijven ten koste van andere bedrijven een steeds groter deel van de interne markt. Naarmate de groeimogelijkheden op nationaal niveau steeds verder uitgeput raken, moeten deze bedrijven steeds meer internationaal gaan concurreren.
Deze internationalisering van kapitalistische concurrentie in het imperialisme noemen wij tegenwoordig globalisering. Het is een mythe dat deze globalisering het einde van de natiestaat betekent. Staten proberen in het imperialisme juist de belangen van hun eigen heersende klasse te verdedigen met financieel-economische, diplomatieke en militaire middelen.
Aanvankelijk waren Groot-Brittannië en Frankrijk de belangrijkste imperialistische grootmachten. Zij gebruikten hun militaire overwicht om zichzelf in enkele decennia grote delen van Afrika toe te eigenen. Zo kregen de Britse en Franse heersende klasse exclusief toegang tot goedkope grondstoffen. Toen staten als Duitsland en Italië op het internationale toneel verschenen, was de buit reeds verdeeld, en moesten ze het doen met de kruimels.
Aan de ene kant wilden gevestigde grootmachten hun positie verdedigen. Aan de andere kant kwamen opkomende mogendheden hun deel van de taart opeisen. Via wisselende allianties probeerden de verschillende staten hun eigen positie ten opzichte van hun concurrenten te versterken. In deze instabiele situatie was het slechts een kwestie van tijd voordat het tot een explosie kwam.
Lenin en Boecharin zagen de opkomst van het imperialisme als de primaire oorzaak van de Eerste Wereldoorlog en beschouwden deze oorlog als een conflict tussen verschillende imperialistische grootmachten. De arbeidersklasse moest volgens hen geen kant kiezen in de strijd tussen deze mogendheden, maar de strijd aanbinden met het imperialistische systeem als geheel.
De Verenigde Staten als supermacht
Groot-Brittannië en Frankrijk kwamen als overwinnaars uit de twee wereldoorlogen in de eerste helft van de twintigste eeuw. Maar vanaf de tweede helft van de 19de eeuw was de Amerikaanse economie stormachtig gegroeid, waardoor de VS als dominante supermacht tevoorschijn kwamen. De groei zette door tot de jaren 60, toen de Amerikaanse economische macht haar hoogtepunt bereikte.
Hoewel de VS nog altijd de grootste economie ter wereld zijn, krimpt het als aandeel van de wereldeconomie. Het Amerikaanse bruto binnenlands product (bbp) is als percentage van het wereldwijde bbp bijvoorbeeld afgenomen van 38 procent in 1960 naar 24 procent in 2015.
Het uiteenvallen van het Sovjet-imperium aan begin jaren 90 betekende echter een grote overwinning voor de Verenigde Staten. Als enige militaire en economische supermacht, werden ze het centrum van een unipolaire wereld. Toenmalig president George H.W. Bush – vader van George W. Bush – sprak van een ‘nieuwe wereldorde’. Maar het uiteenvallen van het Sovjetimperium loste de problemen van de Amerikaanse economie niet op.
Met de verkiezing van George W. Bush in 2000 kreeg de neoconservatieve denktank Project for a New American Century (PNAC) directe invloed op het Amerikaanse buitenlandbeleid. Verschillende regeringsleden – onder wie vice-president Dick Cheney, minister van Defensie Donald Rumsfeld en staatssecretaris van Defensie Paul Wolfowitz – waren verbonden aan PNAC.
Volgens PNAC moesten de Verenigde Staten hun militaire dominantie gebruiken om de concurrentiepositie van de Amerikaanse heersende klasse op agressieve wijze te verbeteren, met name door goedkope grondstoffen veilig te stellen en concurrenten de toegang daartoe te ontzeggen. Met name de olie in het Midden-Oosten werd als cruciaal gezien.
De aanslagen op 11 september 2001 vormden de perfecte aanleiding om deze strategie door te voeren onder het mom van de ‘War on Terror’. De interventies in Afghanistan en Irak liepen echter uit op een mislukking. De massale inzet van grondtroepen in beide landen betekende een ware uitputtingsslag voor het Amerikaanse leger. Er vielen aan Amerikaanse zijde duizenden doden en tienduizenden gewonden, zonder een einde in zicht./p>
Naar een multipolaire wereld
Barack Obama beloofde in zijn verkiezingscampagne de Amerikaanse troepen op korte termijn terug te trekken uit Afghanistan en Irak en martelkamp Guantánamo Bay – hét symbool van de ‘war on terror’ – binnen honderd dagen te sluiten. Het maakte hem mateloos populair, maar acht jaar later zijn er nog altijd Amerikaanse troepen in Afghanistan en Irak, en in Guantánamo Bay zitten nog altijd tientallen gevangenen.
Het daadwerkelijke beleid van Barack Obama was erop gericht de vastgelopen Amerikaanse oorlogsmachine weer vlot te trekken. Om dit te bereiken verschoof de nadruk van de inzet van grondtroepen naar de inzet van de luchtmacht en speciale eenheden.
Daarnaast gingen de Verenigde Staten militair meer vertrouwen op regionale bondgenoten. De bombardementen op Jemen door een coalitie geleid door Saoedi-Arabië zijn een goed voorbeeld, maar ook de Turkse inmenging in Syrië. In de strijd tegen Islamitische Staat (Daesh) steunt de Verenigde Staten voornamelijk op lokale en regionale bondgenoten. In Syrië zijn dat in de eerste plaats de Koerdische milities van de PYD. In Irak kon Obama dankzij het atoomakkoord met Iran rekenen op de steun van sjiitische milities die door Iran gesteund worden.
Daarnaast vond onder Obama een strategische heroriëntatie plaats, de ‘draai naar Azië’. Tegen 2020 moet grofweg 60 procent van de Amerikaanse zee- en luchtmacht in Oost-Azië geconcentreerd zijn. Dit is een reactie op de opkomst van China, een economie die de afgelopen 25 jaar uitgroeide tot de tweede ter wereld. Het Chinese bbp als onderdeel van het wereldwijde bbp steeg van 4 procent in 1990 naar 15 procent in 2016. De Amerikaanse heersende klasse beschouwt China daarom als haar belangrijkste concurrent.
De opkomst van China is onderdeel van de verandering van een unipolaire wereld naar een multipolaire wereld. De Verenigde Staten moet nu rekening houden met andere grootmachten als China en Rusland. De pogingen om in deze veranderende wereld de controle te behouden hebben onder Obama geleid tot de verdere escalatie van geweld. Alleen al het afgelopen jaar gebruikte het Amerikaanse leger 26.171 bommen. Met name het gebruik van drones en speciale eenheden is enorm toegenomen. In 2016 waren Amerikaanse speciale eenheden aanwezig in 138 landen, een toename van 130 procent vergeleken met Bush.
Het isoleren van Rusland en China was ook een van de motieven achter het Transatlantic Trade & Investment Partnership (TTIP) en het Trans-Pacific Partnership (TPP). Deze vrijhandelsverdragen moesten de Europese en Aziatische bondgenoten door economische integratie verder binden aan de Verenigde Staten en tegelijkertijd de markten van deze landen openbreken voor Amerikaanse bedrijven en afsluiten voor Chinese en Russische bedrijven.
Maar Rusland en China zijn door de Amerikaanse pogingen hen te isoleren juist onderling meer gaan samenwerken. De Russische olie- en gasvoorraden voorzien de Chinese economie. In februari werd ook bekend dat Rusland en China een akkoord hadden bereikt over de levering van gevechtsvliegtuigen, luchtafweergeschut en andere wapensystemen.
China gebruikt bovendien zijn groeiende economische macht om landen in de regio aan zich te binden. Het rivaliserende India wordt nu bijvoorbeeld omringd door Chinese bases en militaire steunpunten in onder meer Pakistan, Bangladesh, Sri Lanka en Myanmar.
Imperialisme onder Trump
De missie van Trump is dezelfde als die van Obama: het verdedigen van de belangen van de Amerikaanse heersende klasse in een veranderende wereld. De centrale problemen zijn daarbij nog steeds de relatieve krimp van de Amerikaanse economie als deel van de wereldeconomie en de verschuiving van een unipolaire wereld naar een multipolaire wereld.
De verkiezingsstrijd tussen Trump en Clinton was een reflectie van de verdeeldheid van de Amerikaanse heersende klasse over de te hanteren strategie. Trumps strategie bevat vier punten.
Het eerste punt is het verdedigen van de positie van de Amerikaanse heersende klasse in eigen land door middel van protectionistische maatregelen. Op dit punt zijn de meningen verdeeld. Een deel van de heersende klasse is overtuigd dat vrijhandel het meeste oplevert. Dit geldt voornamelijk voor technologiebedrijven als Microsoft en Facebook. Dit was ook de strategie van Obama. Hillary Clinton zou dit beleid hebben voortgezet.
De strategie van Trump heeft echter steun vanuit een ander deel van de heersende klasse. Onlangs spraken de CEO’s van General Electric, Boeing, Caterpillar en Oracle bijvoorbeeld hun steun uit voor Trumps plan om een grensbelasting van 20 procent in te voeren.
Terwijl Trump zo buitenlandse concurrenten buiten de deur wil houden, is het tweede punt van zijn strategie juist erop gericht Amerikaanse bedrijven beter in staat te stellen de concurrentie in het buitenland aan te gaan. Aan de ene kant wil Trump Amerikaanse bedrijven steunen met grootschalige investeringen, aan de andere kant wil hij Amerikaanse bedrijven ‘competitiever’ maken door de vennootschapsbelasting van 35 procent naar 15 à 20 procent te verlagen.
Het derde punt van de strategie van Trump is dat hij een grotere bijdrage verwacht van bondgenoten. Tijdens een conferentie in het Duitse München benadrukte vice-president Mike Pence dat slechts vier van de 28 NAVO-lidstaten hun verplichting nakomen om minimaal 2 procent van hun bbp uit te geven aan defensie, tegenover grofweg 3,8 procent door de Verenigde Staten. De VS financiert daarmee meer dan 70 procent van de totale oorlogsuitgaven van alle NAVO-lidstaten.
Dat Trump weinig op heeft met samenwerkingsverbanden waar hij niet kan dicteren wat er gebeurt, blijkt ook uit de streep die hij zette door vrijhandelsverdrag TPP. In plaats daarvan richt Trump zich op bilaterale akkoorden met de individuele deelnemers. Zo wil hij gunstiger voorwaarden afdwingen.
het risico dat Trump hiermee neemt is dat de onzekerheid die dit creëert bij bondgenoten hen juist in de armen van andere grootmachten kan drijven. Dit geldt zeker voor een aantal Aziatische bondgenoten in de directe omgeving van China. De toenemende economische en militaire macht van China maakt het immers steeds aantrekkelijker de samenwerking met de grote buur op te zoeken. De Verenigde Staten zullen hierdoor juist gedwongen worden steeds te laten zien dat ze de belangen van hun bondgenoten serieus nemen.
Om dat te kunnen doen wil Trump de oorlogsuitgaven flink opschroeven. Op dit moment bedragen de Amerikaanse oorlogsuitgaven 620 miljard dollar. Dat is meer dan China, Saoedi-Arabië, Rusland, Groot-Brittannië, India, Frankrijk en Japan – bij elkaar. Trump heeft aangekondigd dit budget op te schroeven met maar liefst 54 miljard dollar per jaar. Dat geld is onder andere bedoeld voor de aanschaf van 79 oorlogsschepen en een uitbreiding van het Amerikaanse leger met 80.000 soldaten. Deze plannen duiden op zijn minst op een gedeeltelijke terugkeer naar het beleid van George W. Bush.
Het vierde punt is de keuze om de druk op China verder op te voeren. De koerswijziging ten aanzien van Rusland is hier ook onderdeel van. In de ogen van Trump is Rusland het mindere kwaad ten opzichte van China. Een tactische toenadering tot Rusland is daarom noodzakelijk om hoofdvijand China te isoleren. Dit is de omgekeerde versie van de Pingpong-diplomatie van Nixon in de jaren zeventig. Destijds zochten de Verenigde Staten toenadering tot het maoïstische China om de Sovjet-Unie te isoleren.
Maar de koerswijziging van Trump stuitte op hevig verzet vanuit delen van het Amerikaanse staatsapparaat – inclusief delen van Trumps eigen partij – die een toenadering tot Rusland niet zien zitten. Dit verzet leidde onlangs nog tot het ontslag van oud-generaal Michael Flynn als Nationaal Veiligheidsadviseur wegens contact met de Russische autoriteiten.
Het is daarnaast de vraag of Rusland zelf zit te wachten op een toenadering tot de Verenigde Staten terwijl het de afgelopen jaren juist nauwere banden met China heeft ontwikkeld. De recente beschuldiging van Trump dat Obama ‘te soft’ tegenover Rusland is geweest, kan erop duiden dat hij terugkomt op dit deel van zijn beleid.
Maar wat betreft het opvoeren van de druk op China zal hij minder snel een stap terug doen. Dat hij zijn felle retoriek nu ook kracht probeert bij te zetten door vliegdekschepen naar de regio te sturen is des te zorgwekkender. Want ook wanneer het niets meer is dan een spelletje blufpoker, bestaat het gevaar altijd dat de ander de bluf ‘callt’. Het is ook moeilijk te voorspellen wat er dan gebeurt, maar er zijn om minder oorlogen gestart.
De strategie van Trump komt erop neer dat hij de positie van de Amerikaanse heersende klasse op agressieve wijze wil verbeteren ten koste van de concurrentie in het buitenland en ten koste van de eigen bevolking. Dit betekent dat de spanningen met andere imperialistische mogendheden zullen toenemen. In een situatie waarin de druk vanwege de problemen met de wereldeconomie toch al groot is, maakt een dergelijk beleid de wereld er niet veiliger op.