Imperialisme begrijpen om het te bestrijden

Cartoon van de kaart van Europa aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog
Imperialisme in de 21ste eeuw: deel I
13 mei 2014

Aan het begin van de vorige eeuw analyseerden verschillende socialisten een nieuw fenomeen. De ideeën die zij over imperialisme ontwikkelden en hun onderlinge discussies zijn volgens Max van Lingen ook nuttig voor het begrijpen van imperialisme in de 21ste eeuw.

In 1990 hield de toenmalige Amerikaanse president, George H.W. Bush (senior) een historische toespraak. In zijn reactie op de Iraakse inval in Koeweit zei hij:

‘Het is duidelijk dat een dictator er niet langer op kan rekenen dat de Oost- Westconfrontatie gezamenlijke actie door de Verenigde Naties tegen agressie belemmert. Een nieuw partnerschap tussen naties is aangebroken. We staan vandaag op een uniek en bijzonder moment. De crisis in de Perzische Golf, hoe ernstig ook, biedt ons een uitzonderlijke kans om in de richting van een historische periode van samenwerking te bewegen. Uit deze zorgelijke tijd, kan onze vijfde doelstelling – een nieuwe wereldorde – tevoorschijn komen: een nieuw tijdperk, vrij van dreiging van terreur, sterker in het streven naar gerechtigheid en zekerder in de zoektocht naar vrede.’

Deze woorden kwamen een jaar na de val van de Berlijnse Muur. Hiermee werd het optimisme vertolkt dat in veel westerse landen leefde als gevolg van het naderende einde van de Koude Oorlog. Twee jaar later schetste de Amerikaanse politicoloog Francis Fukuyama een eveneens optimistische toekomstvisie:

‘We zien hier wellicht niet enkel het einde van de Koude Oorlog, of het einde van een specifieke periode van de naoorlogse geschiedenis, maar het einde van de geschiedenis als zodanig… Namelijk, het eindpunt van de ideologische evolutie van de mens en de universalisering van westerse liberale democratie als de definitieve vorm van bestuur van de mens.’

Nieuwe spanningen

Vijfentwintig jaar later is er van dit optimisme vrij weinig over. De opkomst van China heeft in Azië tot grote spanningen geleid tussen China aan de ene kant en de Verenigde Staten en hun bondgenoten aan de andere kant. De Verenigde Staten beschouwen China inmiddels als de belangrijkste bedreiging voor de Amerikaanse hegemonie.

In 2011 sprak de toenmalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Hillary Clinton, van een ‘draai naar Azië’ in het buitenlands beleid. Aan het begin van zijn tweede termijn als president stelde Barack Obama deze draai zelfs centraal in zijn beleid. In de praktijk betekent dit onder andere de concentratie van 60 procent van de Amerikaanse vloot en luchtmacht in de Stille Oceaan.

Maar China is niet het enige probleem voor de VS. In Latijns-Amerika is de Amerikaanse invloed sinds de eeuwwisseling flink teruggedrongen. Het mislukken van de oorlogen in Irak en Afghanistan staat symbool voor het falen van het Amerikaanse project om een ‘nieuw Midden- Oosten’ te creëren. Als klap op de vuurpijl betekende de Egyptische revolutie het einde van de Egyptische president Hosni Mubarak, de belangrijkste Amerikaanse bondgenoot in de regio na Israël.

In deze context mag de terugkeer van Rusland als regionale macht geen verrassing heten. De VS zijn niet meer in staat dezelfde rol te spelen als ze deden in de jaren negentig van de twintigste eeuw. Tegelijkertijd hebben de Russische politiek en economie zich onder Poetin gestabiliseerd. Deze twee elementen stelden Rusland in staat om weer een internationale rol te gaan spelen. Dit werd voor het eerst duidelijk tijdens de oorlog in Georgië van 2008, toen Russische troepen voorkwamen dat de opstandige Georgische provincies Abchazië en Zuid-Ossetië weer bij Georgië werden ingelijfd. De annexatie van de Krim en de spanningen in Oost- Oekraïne zijn hierop het logische vervolg.

Secretaris-generaal Rasmussen van de NAVO noemde de Russische houding inzake Oekraïne ‘de grootste bedreiging voor de Europese veiligheid in een generatie’ en stelde: ‘Het bedreigt onze visie op een heel, vrij Europa in vrede.’ De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken John Kerry waarschuwde zelfs voor een terugkeer van de Koude Oorlog. De assertievere houding van Rusland staat echter niet op zich. Eind vorig jaar stelde China bijvoorbeeld een ‘luchtverdedigingszone’ in boven verschillende betwiste eilanden.

De uitspraken van Rasmussen en Kerry moeten worden geïnterpreteerd als uitingen van teleurstelling over het westerse verlies van het monopolie op imperialistische interventie. Van de Amerikaanse droom van een wereld waarin de Verenigde Staten als enige overgebleven supermacht de lakens uitdelen, is niet veel meer over.

Dit is goed nieuws voor de voorstanders van een multipolaire wereld als tegenwicht voor Amerikaans imperialisme. De vorig jaar overleden Venezolaanse president Hugo Chavez was een van de pleitbezorgers van dit idee. Hij bracht dit in de praktijk door de afhankelijkheid van de Venezolaanse economie van de VS te verminderen door banden aan te knopen met bijvoorbeeld China, Rusland en Iran.

Deze koers is logisch voor de leider van een staat die in een kapitalistische wereld moet opereren. In de jaren vijftig en zestig wisten Egypte en Joegoslavië onder respectievelijk Nasser en Tito eveneens gebruik te maken van geopolitieke tegenstellingen om meer speelruimte voor zichzelf te creëren. Toch konden zij net zo min ontsnappen aan het imperialisme als een consument kan ontsnappen aan het kapitalisme door een ander merk te kiezen.

Klassieke marxisten

Een alternatief machtsblok is geen alternatief voor imperialisme. Het is noodzakelijk om een andere strategie te ontwikkelen die imperialisme bij de wortels aanpakt. Daarvoor is het interessant om te kijken naar de klassieke marxistische theorie over imperialisme.

Een van de grondleggers van deze theorie was de bolsjewiek Nikolaj Boecharin. In 1917 publiceerde hij zijn boek Imperialisme en wereldeconomie, waarin hij schreef: ‘Imperialisme is een politiek van verovering, maar niet elke politiek van verovering is imperialisme.’

Daarmee bekritiseerde hij historici en economen die imperialisme op één lijn stelden met de expansiedrift van het Romeinse Rijk en Alexander de Grote. Volgens Boecharin was dit ‘onjuist omdat het alles verklaart, dat wil zeggen dat het absoluut niets verklaart.’ Hij zag meer in het werk van John Hobson en Rudolf Hilferding.

Hobson was een Britse econoom met felle kritiek op de imperialistische politiek van Groot-Brittannië. In zijn invloedrijke werk Imperialism uit 1902 schreef hij het ontstaan van imperialisme toe aan een fout in het kapitalisme. Doordat de productiecapaciteit sneller groeit dan de consumentenvraag, als gevolg van de scheve welvaartsverdeling tussen kapitalisten en arbeiders, ontstaat er overcapaciteit. Deze overcapaciteit dwingt kapitalisten vervolgens om in het buitenland te investeren.

Aangezien dit probleem in alle geïndustrialiseerde landen speelt, proberen al deze landen gewapenderhand een deel van de rest van de wereld te veroveren. Hobson dacht dit probleem op te lossen door de staat te laten ingrijpen in de verdeling van welvaart. De meerwaarde van de analyse van Hobson is dat hij voor het eerst de ontwikkeling van imperialisme aan de werking van het kapitalisme koppelde.

De austromarxistische econoom Rudolf Hilferding ging hierin nog verder. In Financieel kapitaal uit 1910 plaatste hij de concentratie en centralisatie van kapitaal in de ontwikkeling van imperialisme centraal.

Karl Marx had deze tendensen reeds beschreven in het eerste deel van Het Kapitaal. Met de concentratie van kapitaal doelt Marx op het proces waarbij een bedrijf, door steeds opnieuw meerwaarde af te romen, in staat is om steeds meer te investeren. Hierdoor wordt het steeds moeilijker voor nieuwe bedrijven met weinig kapitaal om de markt te betreden.

Dit proces wordt versterkt door wat Marx de centralisatie van kapitaal noemt. De accumulatie van kapitaal stelt bedrijven in staat om andere bedrijven over te nemen. Dit heeft als voordeel dat de productiekosten per eenheid afnemen naarmate er op grotere schaal wordt geproduceerd. Het gevolg hiervan is dat grotere bedrijven producten tegen lagere prijzen kunnen aanbieden en daarmee kleinere bedrijven kunnen wegconcurreren.

Deze twee processen hebben volgens Hilferding fundamentele gevolgen voor de werking van kapitalisme op nationaal niveau. Doordat kapitaal steeds meer in steeds minder handen wordt geconcentreerd, maakt de vrije markt waarin individuele kapitalisten onderling concurreren steeds meer plaats voor een nationale belangengemeenschap van grote bedrijven en banken.

De groeimogelijkheden van dit financierskapitaal zijn binnen de landsgrenzen beperkt. Intensivering van de consumptie door staatsinterventie – het voorstel van Hobson – is geen blijvende oplossing en vormt bovendien een bedreiging voor de winstgevendheid. De enige uitweg is daarom het voortzetten van de concurrentiestrijd op internationaal niveau.

Op basis hiervan merkte Boecharin terecht op dat de ‘internationalisering van het bedrijfsleven niet hetzelfde is als de internationalisering van kapitalistische belangen’. De internationalisering van de kapitalistische economie hangt juist samen met de nationalisering van kapitalistische belangen.

Dit betekent aan de ene kant dat de kapitalistische belangen steeds meer samenvallen met de geopolitieke belangen van de staat. Aan de andere kant betekent het dat de tegenstellingen tussen staten onderling worden vergroot. Hilferding schreef dan ook niet voor niets dat ‘de politiek van het financierskapitaal tot oorlog leidt.’

Modern imperialisme en crisis

De marxistische politicoloog Alex Callinicos, van de Britse Socialist Workers Party, plaatst een belangrijke kanttekening bij het werk van Boecharin: ‘Hij behandelt nationale economieën consequent als volledig “georganiseerde” staatskapitalistische blokken, waarbinnen de tendens richting economische crises (in tegenstelling tot de tendens richting oorlog) is uitgeschakeld.’

Maar wanneer we deze tekortkoming in acht nemen, is de theorie van Boecharin een uitstekend uitgangspunt om imperialisme te begrijpen. Callinicos vat deze theorie als volgt samen:

‘Imperialisme is de fase van het kapitalisme waarin: 1) de concentratie en centralisatie van kapitaal neigt te leiden tot de integratie van privaat monopoliekapitaal en de staat; en 2) de internationalisering van de productiekrachten ertoe neigt kapitaal te dwingen om te concurreren om markten, investeringen en grondstoffen op wereldschaal.’

De revolutionaire implicaties die Boecharin aan de analyse van imperialisme als fase van het kapitalisme had gegeven, werden niet gedeeld door Hilferding. Hoewel imperialisme noodzakelijkerwijs tot oorlog leidde, zag hij het ontstaan van financierskapitaal als stap in de richting van socialisme:

‘De socialiserende functie van financierskapitaal vergemakkelijkt de taak van het overwinnen van kapitalisme enorm. Wanneer het financierskapitaal de belangrijkste sectoren van de productie onder zijn controle heeft gebracht, is het genoeg voor de maatschappij, door middel van haar bewust uitvoerende orgaan – de staat veroverd door de arbeidersklasse – beslag te leggen op het financierskapitaal om de onmiddellijke controle te verkrijgen over deze sectoren van de productie.’

Hiermee reduceerde hij de strijd tegen imperialisme tot de stembus. Karl Kautsky, de belangrijkste theoreticus van de Tweede Internationale, ging nog verder. De stijgende militaire uitgaven in het kader van de internationale concurrentiestrijd zouden volgens hem de kapitalisten ertoe bewegen het op een akkoordje te gooien:

‘Van een middel waarmee kapitalisme zich ontwikkelt, is het een belemmering ervoor geworden. Niettemin hoeft het kapitalisme nog niet het einde van de lijn te hebben bereikt… Vanuit een puur economisch standpunt is het niet onmogelijk dat het kapitalisme nog door een andere fase heen gaat, de vertaling van kartelvorming in buitenlands beleid: een fase van ultra-imperialisme, waar we natuurlijk net zo energiek tegen moeten vechten als tegen imperialisme, maar waarvan de gevaren in een andere richting liggen, niet in die van de wapenwedloop en de bedreiging voor de wereldvrede.’

Volgens Boecharin kwam deze analyse vooral voort uit de wens de bourgeoisie te overtuigen van de nadelen van imperialisme, terwijl imperialisme juist bijzonder voordelig is voor de bourgeoisie. De uitbuiting van minder geavanceerde gebieden is zelfs noodzakelijk voor de winstgevendheid van het financierskapitaal.

De Russische revolutionair Vladimir Lenin leverde in 1916 eveneens felle kritiek op Kautsky in Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme. Hij baseerde zich hierbij in sterke mate op Boecharins Imperialisme en wereldeconomie, dat weliswaar een jaar later werd gepubliceerd, maar een jaar eerder was geschreven. Volgens Lenin maakt de ongelijkmatige ontwikkeling van de wereldeconomie kartelvorming op wereldschaal onmogelijk:

‘Dit komt doordat de enige denkbare basis voor een verdeling van invloedssferen, belangen, koloniën, etc., een berekening van de kracht van de deelnemers is. Van hun algemene economische, financiële, militaire kracht, etc. En de kracht van deze deelnemers aan de verdeling verandert niet in gelijke mate, want de gelijkmatige ontwikkeling van verschillende ondernemingen, trusts, industriële sectoren, of landen is onmogelijk onder het kapitalisme.’

Het is overigens niet zo dat Lenin verdere ontwikkeling van het kapitalisme uitsloot. De oorspronkelijke titel van zijn werk uit 1916 luidde dan ook Het imperialisme als nieuwste fase van het kapitalisme, en werd pas na zijn dood gewijzigd.

De analyse van imperialisme als fase van het kapitalisme waarin staat en kapitaal in sterke mate geïntegreerd zijn, is nog altijd nuttig. Het betekent ten eerste dat imperialisme niet een eigenschap is van een specifieke staat. Het is een illusie dat kapitalistische staten kunnen bestaan zonder zich te ontwikkelen in de richting van imperialisme.

Daarnaast stelt het ons in staat om het imperialisme te begrijpen als een fenomeen waarin geopolitieke en economische concurrentie samenkomen. De reductie van imperialisme tot een van deze vormen van concurrentie leidt noodzakelijkerwijs tot reductionistische analyses van conflicten.

Een voorbeeld hiervan is de Amerikaanse Rusland-kundige Stephen Cohen die bij Democracy Now beweerde: ‘We staan niet aan het begin van een nieuwe Koude Oorlog, we zitten er al middenin.’ De basis voor deze uitspraak is de gelijkenis van de huidige geopolitieke rivaliteit tussen Rusland en het Westen met de geopolitieke rivaliteit tussen de Sovjet-Unie en het Westen ten tijde van de Koude Oorlog.

Maar wanneer we de vergelijking doortrekken naar de economische dimensie, blijkt dat deze volledig mank gaat. Het feit dat westerse staten economische sancties zouden opleggen aan de Sovjet-Unie was volkomen ondenkbaar, aangezien de economie van de Sovjet-Unie en haar satellietstaten in Oost-Europa nauwelijks geïntegreerd was met het Westen.

Het verschil met de huidige economische verhouding tussen Rusland en het Westen werd afgelopen maand nog geïllustreerd toen de Russische president, Vladimir Poetin, te midden van het conflict in Oekraïne, zijn steun uitsprak voor de uitbreidingsplannen van Shell in Rusland.

De huidige verhouding tussen Rusland en het Westen heeft veel meer weg van klassieke imperialistische rivaliteit, waarbij economische integratie gepaard gaat met grote tegenstellingen, dan met de Koude Oorlog.

Dimensies

De analyse van imperialisme als fase van het kapitalisme heeft daarnaast nog een belangrijke meerwaarde. Het stelt ons in staat om onderscheid te maken tussen twee verschillende dimensies van strijd: de strijd tussen verschillende imperialistische machten onderling, en de strijd tussen imperialistische machten en de bevolking die zij onderdrukken.

Het is vaak moeilijk om deze twee dimensies van strijd uit elkaar te houden. Het oprechte verzet van de Oekraïense bevolking tegen het autoritaire en corrupte beleid werd door het Westen gezien als een mooie gelegenheid om de eigen invloedssfeer te vergroten, terwijl Rusland op zijn beurt de oprechte angst in Oost-Oekraïne en op de Krim voor westerse overheersing voor hetzelfde doeleinde gebruikt.

Het is daarom zaak om altijd in het oog te houden dat deze twee vormen van strijd door elkaar heen lopen, maar niet hetzelfde zijn. In de strijd tussen imperialistische machten hebben we geen voorkeur, maar in de strijd tussen imperialisme en het verzet daartegen kiezen socialisten altijd de kant van de onderdrukten.