Imperialisme, agressie en zelfverdediging

Revolutionaire matrozen in Wilhelmshaven, 6 november 1918 (Foto: Bundesarchiv).
De Russische aanval op Oekraïne onderstreept het einde van de eenzijdige dominantie van het Amerikaanse imperialisme. De antioorlogsbeweging kan daarom niet vasthouden aan de slogans die ten tijde van de Amerikaanse invasie van Irak nog geldig waren. Om imperialisme in zijn huidige vorm te begrijpen is het nuttig om terug te kijken naar de periode waarin het voor het eerst werd geanalyseerd.
14 april 2022

Sinds de pijnlijke nederlagen van het westerse en Amerikaanse imperialisme in het Midden- Oosten zijn de verhoudingen in de wereld drastisch veranderd. De tanende macht van de VS heeft de bewegingsruimte van andere imperialistische machten als Rusland en China vergroot. Interimperialistische rivaliteit – conflict tussen imperialistische machten onderling – krijgt daardoor weer meer betekenis.

Om een internationalistische positie te bepalen in de huidige verhoudingen is het nuttig om terug te grijpen op de discussies in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog over de aard van het imperialisme. Net als nu was er toen sprake van een multipolaire wereld, maar belangrijker is nog, dat een begrip van imperialisme juist oppervlakkige opvattingen over offensieve en defensieve oorlogen moest vervangen.

‘Orthodoxie’

De vraag naar de precieze samenhang tussen oorlog en kapitalisme kwam zo rond het jaar 1900 op de agenda van de socialistische beweging. Een belangrijke positie van de Socialistische Internationale was dat elk land het recht had zich te verdedigen en geen enkel land het recht had om een ander aan te vallen. Het onderscheid tussen ‘offensieve’ en ‘defensieve’ oorlogen was daarom het belangrijkste criterium om te bepalen of een oorlog gesteund kon worden.

Het idee achter dit onderscheid was vrij simpel: als niemand een oorlog begint dan zal er altijd vrede zijn en als iedereen kant kiest voor de verdedigende partij, dan zal dat agressors afschrikken.

Als waarborg tegen een aanvalsoorlog stelden socialisten voor, dat het leger vervangen moest worden door een volksmilitie. Het oude leger, dat in een land als Duitsland nog door de adel werd gedomineerd, kon eenvoudig tegen de belangen van het volk worden ingezet. Als het volk zélf het leger zou vormen, dan zou het onmogelijk tegen het volk of voor aanvalsoorlogen kunnen worden ingezet.

Marx en Engels

Deze ideeën waren gebaseerd op de opvattingen die Marx en Engels over oorlogen hadden ontwikkeld. De Franse Revolutionaire oorlog van 1792 diende voor hen als model. De Franse Revolutie werd toen door buitenlandse legers aangevallen en met revolutionaire middelen verdedigd. Het idee was dat oorlog vooral door de oude machten werd ingezet om de burgerlijk-democratische revoluties te verslaan.

Daar volgden twee opvattingen uit: in de eerste plaats zagen Marx en Engels dat het verdedigen van revolutionaire verworvenheden des te effectiever was naarmate de verdediging zelf een revolutionair karakter kreeg. Ze werden daarin geïnspireerd door de Franse Revolutie: toen die door buitenlandse legers werd aangevallen, werd het volk bewapend en tot de verdediging geroepen. Dat bleek zeer effectief: omdat het volk zeer gemotiveerd was om de revolutie te verdedigen, maar ook omdat het de moraal van de tegenstander ondermijnde. Ten tweede geloofden Marx en Engels dat oorlogsdreiging vooral van absolutistische monarchieën kwam en zagen ze vooral tsaristisch Rusland als mogelijke agressor.

Slechts zelden kozen Marx en Engels kant in een conflict tussen twee kapitalistische kampen, zoals in de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865). In die gevallen waren daar zwaarwegende politieke redenen voor en was hun steun nooit onkritisch. Marx steunde het Noorden omdat het tegen slavernij vocht, maar was kritisch op Lincoln omdat die naliet om het revolutionaire potentieel van die strijd te benutten door het element van zelfbevrijding zo klein mogelijk te houden. Marx geloofde dat de Burgeroorlog een revolutie van slaafgemaakten kon ontketenen die door de slavenhouders onmogelijk te weerstaan zou zijn. Hij pleitte er daarom voor om de strijd tegen slavernij centraal te stellen.

Kapitalisme en oorlog

Tegen het einde van de 19de eeuw veranderde er iets: de macht van absolutistische landen viel steeds meer in het niet bij de macht van kapitalistische landen. Engels maakte zich in de vroege jaren 1890 geen zorgen meer om Russische agressie en raakte daarover in conflict met August Bebel, die samen met Wilhelm Liebknecht oprichter en voorzitter van de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) was.

Bebel geloofde dat een Russische aanval op Duitsland aanstaande was en wilde de Duitse regering steunen als het zover kwam. Engels was juist fel tegenstander van dergelijke steun. Maar ook geloofde hij inmiddels dat niet de oude feodale, maar juist de nieuwe kapitalistische krachten een bedreiging voor de vrede zouden gaan vormen.

Het conflict tussen Engels en Bebel was een voorbode. Engels zag in dat juist de bourgeoisie een belang heeft bij oorlogspolitiek. Daarmee was hij een nieuwe ontwikkelingsfase van het kapitalisme op het spoor, al werkte hij dat nooit verder uit.

Reformisme

Bebel was samen met de theoreticus Karl Kautsky de belangrijkste vertegenwoordiger van de centrumstroming binnen de SPD. Hoewel deze stroming zich ‘orthodox marxistisch’ noemde, was haar politieke perspectief radicaal anders dan dat van Marx en Engels. Die laatsten hadden uit de ervaringen van de Commune van Parijs in 1871 de conclusie getrokken dat de kapitalistische staat onbruikbaar was voor socialisten en vervangen moest worden door een revolutionaire staat. Zo’n staat moest een veel directere vorm van democratie nastreven, waarin afgevaardigden niet méér mochten verdienen dan de mensen die zij vertegenwoordigden, waarin zij op elk moment teruggefloten zouden kunnen worden door hun achterban en waarin de scheiding tussen de wetgevende en de uitvoerende macht zou zijn opgeheven.

Het perspectief van de centristen was daarentegen om de kapitalistische staat in beheer te nemen door een parlementaire meerderheid te halen. Vervolgens zou het socialisme eenvoudigweg met wetgeving ingevoerd kunnen worden. In anticipatie daarop begonnen zij zich meer en meer te vereenzelvigen met de staat. Dat uitte zich er onder andere in dat de partij vanaf 1907 meer nadruk begon te leggen op nationale zelfverdediging, waarmee het principe van socialistisch internationalisme werd ondermijnd.

Imperialisme

Die tendens werd versterkt door de rechtse stroming die in de SPD werd geduld. Deze stroming, die vooral een basis had onder vakbondsbestuurders, wees een breuk met kapitalisme af en meende zelfs dat een ‘socialistisch’ kolonialisme mogelijk zou zijn.

Ter linkerzijde was er ook een revolutionair socialistische stroming, die zich onder andere fel verzette tegen militarisme. Het belangrijkste gezicht van het antimilitarisme was aanvankelijk Karl Liebknecht, de zoon van Wilhelm en een vooraanstaande leider van de socialistische jeugd. De uit Polen afkomstige Rosa Luxemburg was de belangrijkste leider en theoreticus van de revolutionairen.

Naarmate de conflicten tussen kapitalistische landen toenamen, drong de discussie over de relatie tussen kapitalisme en oorlog zich meer op. In verschillende landen begonnen socialisten zich met imperialisme bezig te houden. De meest succesvolle poging om het imperialisme te theoretiseren was die van Lenin en Boecharin. Hun theorie was in grote lijnen dat monopolisering, kartelvorming en de steeds grotere coördinerende rol van het financiële kapitaal ertoe leidt dat er een grotere verwevenheid ontstaat tussen het grote kapitaal en de staat. Die verwevenheid en wederzijdse afhankelijkheid zorgt ervoor dat staten geopolitiek gaan bedrijven om de belangen van ‘hun’ kapitaalgroepen veilig te stellen, zoals toegang tot grondstoffen en afzetmarkten. Aanvankelijk leidt dat tot de koloniale plunderingen, maar zodra de wereld is verdeeld beginnen de belangen van kapitalistische machtsblokken onderling te botsen.

Imperialisme is dus niet zozeer een vorm van politiek, of een karaktereigenschap van specifieke landen, maar een bepaalde fase in de ontwikkeling van het kapitalisme, waarin de concurrentie tussen grote kapitaalgroepen ook de vorm aanneemt van botsingen tussen staten. Dat heeft ertoe geleid dat het aantal oorlogen in de vorige eeuw scherp toenam.

Geen onschuldigen

Marx en Engels zagen dynastieën als de Romanovs en de Bonapartes nog als het grootste gevaar voor de vrede. Nu was er een politiek-economische dynamiek ontstaan die kapitalistische machten tot oorlog dreef. Dat had verstrekkende gevolgen.

Ten eerste werd het bij interimperialistische conflicten onmogelijk om nog onderscheid tussen offensieve en defensieve oorlogen te maken. Kautsky onderstreepte dat in een botsing met Bebel op het SPD-partijcongres in Essen in 1907. ‘Ik durf niet te garanderen dat wij steeds in staat zullen zijn om dat onderscheid precies aan te brengen, dat we steeds zullen weten of een regering ons voor de gek houdt of dat zij werkelijk de belangen van het land vertegenwoordigt tegenover een aanvalsoorlog’. Vasthouden aan het onderscheid tussen offensieve en defensieve oorlogen zou er in het tijdperk van het imperialisme met andere woorden slechts toe leiden dat socialisten een speelbal van overheidspropaganda zouden worden. Ook als Duitsland de ‘aangevallen partij’ zou zijn, moesten socialisten zich daarom tegen een komende oorlog richten. Dat waren profetische woorden, die Kautsky zelf lang en breed was vergeten toen het ertoe deed. Het maakte ook duidelijk dat het idee van volksmilities als waarborg tegen offensieve oorlogen hopeloos verouderd was en dat socialisten geen ‘vollediger’ patriottisme moesten voorstaan, maar het juist als een ideologische steunpilaar van het imperialisme moesten bestrijden.

Rosa Luxemburg was doortastender in haar politieke conclusies. Zij formuleerde de positie dat revolutionaire socialisten elke stellingname in interimperialistische conflicten moesten afwijzen en zelf een derde kamp moesten vormen: door solidariteit te bouwen met de arbeidersklasse aan de andere kant van de loopgraven en door zich te verzetten tegen de eigen bourgeoisie. Alleen zo konden socialisten een einde aan de oorlog bespoedigen en een revolutionaire uitweg bieden. Karl Liebknecht verwoordde een vergelijkbaar idee met zijn beroemde uitspraak: ‘de hoofdvijand staat in eigen land’.

Zowel in Rusland als in Duitsland liep de oorlog inderdaad uit in een arbeidersrevolutie. Soldaten die als kanonnenvoer werden ingezet voor een conflict waar zij geen belang in hadden bleken daarin een drijvende kracht.

Pantersprong naar Agadir

In de jaren voor 1914 liepen de spanningen verder op. Frankrijk stuurde in 1911 troepen naar Marokko om een opstand neer te slaan en wilde het grootste deel van Marokko in bezit nemen. Duitsland, dat belangen had in Marokko, stuurde daarop een oorlogsschip naar Agadir als signaal naar Frankrijk.

Het internationaal bureau van de Socialistische Internationale probeerde daarop een overleg tussen de socialistische partijen in de betrokken landen te organiseren. De SPD hield zo’n overleg af. De partijleiding vreesde dat de kwestie zou afleiden van binnenlandse kwesties die in de aanloop naar de verkiezingen van 1912 belangrijk waren en dat het nationalistische sentimenten zou aanwakkeren die in het nadeel van de socialisten zou werken. In werkelijkheid speelde ook mee dat de partijleiding een diplomatieke rel stiekem wel prima vond, zolang het tot een concessie voor Duitsland kon leiden en geen gevaar zou opleveren. Rosa Luxemburg kreeg de brief waarin de SPD haar positie bekendmaakte vanwege haar positie in de Poolse socialistische beweging onder ogen en publiceerde deze, samen met een fel commentaar.

‘Ultra-imperialisme’?

De linkse stroming in de SPD had de Agadir-crisis direct aangegrepen om bijeenkomsten en protesten te organiseren, maar toen Luxemburgs onthullingen tot een rel leidden, draaide de SPD wat bij. De partij gaf een pamflet uit over de kwestie dat door Kautsky was geschreven, maar anoniem werd gepubliceerd. De strekking ervan was echter opvallend: de economische basis van het imperialisme werd niet besproken. Er werd vanuit gegaan dat het imperialisme niet de objectieve belangen van het grote kapitaal diende, maar juist een politieke fout was die niet in het belang was van het kapitaal. Zo werd erop gezinspeeld dat arbeiders en het grootste deel van de bezittende klassen een gezamenlijk belang tegen oorlog hadden.

De achtergrond daarvan was dat Kautsky imperialisme inmiddels heel anders was gaan zien. Kautsky geloofde (ten onrechte) dat kapitalistische ontwikkeling ertoe leidde dat ontwikkelde landen steeds meer landbouwgrond nodig hadden om zich te onderhouden en dat imperialisme een antwoord was op dat probleem. Maar er was een ander antwoord mogelijk, geloofde Kautsky: een versmelting van het kapitaal op wereldschaal en gezamenlijk beheer van landbouwgrond – iets dat Kautsky ‘ultra-imperialisme’ noemde. Kautsky was hiermee terug bij af: imperialisme was geen fase van het systeem, maar in feite gewoon wanbeleid waar niemand op zat te wachten. Socialisten hoefden dat de kapitalisten alleen nog even uit te leggen. Wat nog erger was: omdat er een gedeeld belang was met de meerderheid van de kapitalisten, moesten socialisten ook voorzichtig zijn om hen niet tegen de haren in te strijken.

Toen de parlementsfractie van de SPD op 3 augustus 1914 bijeenkwam om aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog haar positie te bepalen, was Kautsky daar als gast bij aanwezig. Hij stuurde aan op een compromis: sociaaldemocraten zouden de oorlog steunen in ruil voor de toezegging dat Duitsland zou afzien van annexaties. Toen Kautsky daarin alleen bleek te staan capituleerde hij. Een stem tegen de oorlog was uitgesloten, omdat het niet te zeggen viel wie nu precies de agressor was. Dat onderstreept waar Kautsky zelf in 1907 nog op hamerde: door het ontstaan van het imperialisme is het onmogelijk om onderscheid te maken tussen offensieve en defensieve oorlogen. Wie toch gevangen blijft in zo’n denkkader valt ten prooi aan imperialistische propaganda.

Zelfbeschikking

De theorie van het imperialisme had ook gevolgen voor de opvattingen over de strijd voor nationale zelfbeschikking. In grote imperialistische conflicten was het moeilijk om kleinere landen nog een onafhankelijke rol toe te kennen. ‘Het is steeds het historische milieu van het hedendaagse imperialisme dat bepalend is voor het karakter van de oorlog in individuele landen’, schrijft Luxemburg. Hoewel je zou kunnen zeggen dat een land als België of Servië formeel een verdedigingsoorlog voerde, vond die strijd plaats binnen het kader van een interimperialistisch conflict waarin er geen goede kampen bestonden en die context was bepalend, vond Luxemburg.

Daarin had zij gelijk, maar ze trok hieruit ook de verdergaande conclusie dat ‘nationale verdedigingsoorlogen heden ten dage überhaupt niet meer mogelijk zijn’. Hierop werd terecht kritiek geuit door Lenin, die er juist van overtuigd was dat nationale bevrijdingsoorlogen tegen imperialistische overheersing een belangrijke rol zouden blijven spelen. Voor socialisten in Rusland, dat verschillende volken en landen overheerste, was dat een belangrijk principe.

Dat is anno 2022 niet anders. Het is belangrijk om de verschillende dimensies van de oorlog in Oekraïne te onderscheiden. De achtergrond daarvan is een interimperialistisch conflict tussen de westerse en Russische invloedssferen. Voor die beide kampen is Oekraïne slechts een pion en kant kiezen in dat conflict zou voor socialisten uitgesloten moeten zijn. Westerse inmenging heeft de spanningen in Oekraïne in de afgelopen jaren al steeds verder op scherp gezet – bijvoorbeeld doordat de rechten van Russischsprekende Oekraïners met voeten werden getreden. Tegelijkertijd is er sprake van imperialistische agressie tegen Oekraïne, waarin we onvoorwaardelijk kant moeten kiezen voor Oekraïne dat het recht heeft om zich te verdedigen.

Breek de rijen

Het idee dat imperialisme een systemisch gegeven is dat socialisten tot een derde, internationalistische positie dwingt is even wezenlijk als controversieel. Oorlogshitsers die menen dat Rusland ‘anti-imperialistisch’ is en gesteund moet worden, vervalsen de theorie van het imperialisme. Oorlogshitsers die de NAVO als oplossing voor het imperialistische Rusland willen neerzetten, grijpen die vervalsing gretig aan. Beiden hebben immers belang elke derde positie weg te moffelen. Zoals de imperialistische oorlogsmisdadiger George Bush zei: ‘Je bent met ons of met de terroristen’. Socialisten zouden de valse tegenstelling van de oorlogshitsers resoluut van de hand moeten wijzen.

Ons ‘kamp’ bevindt zich in Oekraïne, in Rusland én in het Westen en wordt belichaamd door het Oekraïense verzet tegen de Russische invasie én door de Russische bevolking die de straat op gaat. Onze taak is om solidariteit op te bouwen met beiden: door ons onomwonden uit te spreken tegen Russische agressie, maar ook tegen sancties die gewone Russen treffen. Daarbij is het van groot belang om westers ingrijpen en verdere escalatie te voorkomen. Niet omdat de NAVO de grootste schuld zou hebben of ‘erger’ zou zijn, maar omdat het westerse imperialisme onze hoofdvijand en de strijd ertegen daarom onze verantwoordelijkheid is.