‘Ik schoot op alles wat bewoog’
Door Catherine Black
Müllers eigen ervaringen van zijn tijd als embedded journalist zijn verweven met de interviews. Uit zijn observaties en de verhalen van de veteranen blijkt wat er werkelijk schuil gaat achter de bekende Defensie-terminologie van ‘vredesoperatie’, ‘gevechtscontacten’ en ‘collateral damage’. Müller levert met zijn boek een belangrijke bijdrage aan het reanimeren van het eerste slachtoffer van elke oorlog: de waarheid.
Müller (1985) heeft zelf op jonge leeftijd vijfmaal als ‘embedded’ journalist Afghanistan bezocht. Hij vraagt zich af waarom zijn leeftijdsgenoten ervoor kiezen naar Uruzgan te gaan. Hij herkent zich in de antwoorden ‘spanning’, ‘avontuur’ en ‘geen standaard leven willen leiden’. Mike Vondervoort werkte in Uruzgan als hospik bij een infanteriepeloton. ‘Als ik geld zou hebben gehad, had ik een wereldreis gemaakt als 16-jarige. Ik keek naar een tv-spotje van Defensie en dacht: dit is precies wat ik zoek. Bij Defensie hadden ze het omgedraaid: hier kon ik reizen en kreeg ik geld, ik kon mijn rijbewijs halen op mijn 17de, en gratis sporten’.
Marlon Heuts: ‘De oorlogsfilms en de spotjes van de landmacht op tv hebben mij over de streep getrokken… Ik had er zin in, ook al wist ik best dat de missie eigenlijk helemaal geen zin had… Het is een mannetjesding, het is haantjesgedrag. Zo ben je nu eenmaal als je 18 bent.’
Eenmaal daar is de realiteit anders. De kernboodschap van het boek is dat de missie een gevechtsmissie is en dat tekent de levens van degenen die eraan deelnemen. Maar hoe hard er wordt gevochten in Uruzgan lijkt niet goed door te dringen tot de media in Nederland, meent Müller.
De gemiddelde landmachtmilitair heeft in 2007 meer gevechten meegemaakt dan de militairen die na D-Day in 1944 landden. Nederlandse militairen hebben tussen 2006 en 2008 meer geweld gebruikt in Uruzgan dan in alle voorgaande missies bij elkaar opgeteld sinds de Korea-oorlog in 1950-1953.
‘Ik schoot op alles wat bewoog en niet bij ons hoorde. Wat ik allemaal geraakt heb, weet ik echt niet… Even later kwamen ook de Apaches. Die schoten de halve wijk kapot, de Taliban was uitgeschakeld’, vertelt Marc Peters, chauffeur van een YPR-pantserwagen.
Richard Paats, die als boordschutter in Uruzgan diende van juli tot oktober 2007: ‘Mensen in Nederland moeten weten wat ik daar allemaal heb meegemaakt. Dat ze niet denken dat er alleen maar schooltjes gebouwd worden. We moeten stoppen met het woord gevechtscontact te gebruiken… In Uruzgan doodden wij mensen, zonder dat we helemaal zeker wisten wie het waren. Dan wisten we zeker dat er Taliban in een quala [Afghaans huis van leem] zaten en werd er op dat huis geschoten. Maar we wisten niet zeker of er ook vrouwen en kinderen in dat huis zaten. Zo vielen er ook burgerslachtoffers… Het is een vredesmissie, zeiden ze toen ik vertrok. Ja, ja. Wat een onzin. Vredesmissie, hoe kan het dan dat het peloton waarin ik zat telkens in gevecht raakt? Maar liefst elf keer heeft de Taliban mij beschoten. Wat is dat nou voor vredesmissie?’
Richard vertrok vroegtijdig uit Uruzgan, hij durfde de poort van Kamp Holland niet meer uit. De Nederlandse regering heeft de ambitie ‘mee te doen in het hoogste geweldsspectrum’. Maar de rekening hiervan komt bij deze jonge militairen terecht.
De geïnterviewden vertellen in het boek gedetailleerd over bermbommen en zelfmoordaanslagen, hoe ze in paniek raken of juist helemaal niet, en over de angst die ook na thuiskomst zijn tol nog eist. Marc Peters: ‘Na Uruzgan ben ik een ander persoon geworden. Dat zoiets kan gebeuren, vertellen ze niet bij de aanmeldingsprocedure. Zodra ik terugkwam uit Uruzgan, ben ik mensen gaan slaan. Vóór Uruzgan had ik bijna nooit ruzie. Nu zo’n beetje om de week. Ik sla onbekenden. Apart.’
Het boek ‘Op Missie’ is een welkome uitzondering op de gebruikelijke met eufemismen doorspekte berichtgeving over Uruzgan, waarin de menselijke maat ver te zoeken is.