Hun groeicijfers, onze crisis

De Nederlandsche Bank (Foto: Wikimedia Commons).
De cijfers die het CBS in februari presenteerde werden ook dit jaar met applaus ontvangen. De economische groei ligt met 3,1 procent in 2017 op het hoogste niveau in tien jaar. Kennelijk gaat het fantastisch. De economie stijgt van het ene naar het andere hoogtepunt, vooral in verkiezingstijd.
6 maart 2018

Door Jeroen van der Starre

Toch is er nogal wat op de juichverhalen af te dingen. In de eerste plaats hebben gewone Nederlanders wel harde klappen gekregen in de crisisperiode, maar vervolgens geen cent teruggezien van de economische groei.

Dat ‘de economie groeit’, maar ‘de mensen het nog niet in de portemonnee voelen’ is inmiddels een grijsgedraaide plaat. En als we het kabinet mogen geloven zal hier in no-time een einde aan komen. Een recent onderzoek van de Rabobank laat echter iets heel anders zien: zij stellen vast dat Nederlandse huishoudens er in de afgelopen 40 jaar (sinds 1977) ‘nauwelijks op vooruit zijn gegaan.’

Maar er was wel geld. In dezelfde periode nam de arbeidsproductiviteit toe met ongeveer 50 procent. Het bruto binnenlands product per inwoner (bbp) steeg volgens cijfers van de Wereldbank met 80 procent. We zijn harder gaan werken, maar kregen daar niets voor terug ondanks de enorme toename in welvaart.

Deze steeds groeiende kloof heeft verschillende oorzaken. Zo betalen werkenden veel meer belasting dan bedrijven en kapitaalbezitters. Maar de kern van de zaak is uitbuiting: een groot deel van de welvaart die werkende mensen creëren verdwijnt als winst in de zakken van hun werkgever.

De officiële manier om dit te berekenen is de zogenaamde arbeidsinkomensquote (AIQ): het deel van de totale geproduceerde welvaart dat naar werkenden gaat. De Rabobank laat zien dat dit cijfer sinds de jaren 70 is gedaald van gemiddeld 78,5 procent naar 73 procent in 2016.

Maar het AIQ is vooral heel verhullend. Zo laat De Groene zien dat de situatie bij grote bedrijven nog veel schever is. Hier zijn de loonkosten ‘slechts anderhalf keer zo hoog als de netto winst’ en is de verhouding dus 60/40. Multinationals hebben behoorlijke schaalvoordelen en kunnen hun producten vaak duur verkopen voor zover ze een monopolie hebben.

Maar de lonen en bonussen van topmanagers en directeurs worden ook allemaal als ‘loonkosten’ beschouwd. En de tientallen miljarden die grote bedrijven oppotten als ‘oorlogskas’ om bijvoorbeeld overnames mee te betalen vallen niet onder de winst. De werkelijke uitbuitingsgraad ligt dus nog een stuk hoger dan de cijfers aangeven.

VS en China

Een andere reden waarom de groeicijfers weinig indruk zouden mogen maken is dat de economie er bepaald niet goed voor staat. In de week voordat de cijfers uitkwamen kregen de Amerikaanse beurzen de zwaarste verliezen in tien jaar te verduren. Beleggers reageerden panisch op berichten dat de lonen in de VS weer wat sneller gingen stijgen.

In de afgelopen jaren hebben de Amerikaanse Fed en de Europese Centrale Bank enorme bedragen in de economie gepompt via opkoopprogramma’s en lage rente. Dit kwam neer op gratis geld voor grote financiële bedrijven en die investeerden dat voor een belangrijk deel in aandelen en vastgoed.

Maar nu de Fed het opkopen van schulden heeft stopgezet en de ECB het afbouwt, blijken de aandelenprijzen erg hoog in verhouding tot de reële economie. De daling op de beurzen illustreert de zwakte van het herstel.

In China verzwakt de economische groei steeds verder. Maar belangrijker is dat de investeringen in productiemiddelen – de centrale drijvende kracht achter de Chinese economie en goed voor ongeveer de helft van de economische groei – terugloopt. Sinds 2013 verzwakt de groei in investeringen; het laatste halfjaar heeft de afname zich versneld en bevindt zich nu op het laagste niveau in decennia.

Dit hangt samen met de oplopende schulden. De Chinese staat en staatsgeleide bedrijven hebben sinds de crisis enorme geïnvesteerd in vastgoed en infrastructuur. Sinds de crisis in 2007 stegen de totale schulden van 7 biljoen dollar naar 28 biljoen dollar – meer dan tweeëneenhalf keer het bbp. Zo heeft China een eigen recessie vooruit geschoven.

Maar wat neoliberale optimisten ook beweren, crises zijn vast onderdeel van het kapitalisme en het vooruitschuiven betekent alleen dat ze later des te zwaarder toeslaan. Als China in crisis komt en blijkt dat ook de Chinese groei niet oneindig is, heeft dat een enorm effect op de wereldeconomie.

Dat geldt ook voor Nederland. De economische groei in Nederland wordt vooral gedreven door vastgoed en export. De huizenmarkt is weer explosief aan het stijgen – in oktober bereikte deze zijn sterkste groei in 16 jaar.

Er groeit een nieuwe vastgoedbubbel die wordt bekostigd door hypothecaire leningen – in het derde kwartaal van 2017 bereikte deze het hoogste niveau ooit. Dit zorgt nu dat huizenbezitters meer gaan uitgeven. Maar als de economie omslaat, zodat woningen weer in waarde dalen en de werkloosheid toeneemt, kan de hypotheekschuld mensen mee omlaag trekken.

De hoge export zorgt dat de groei van de Nederlandse economie minder wordt geremd door de stagnatie van het besteedbare inkomen van werkende mensen. Maar omdat de groei zo afhankelijk is van buitenlandse afzetmarkten, slaat een nieuwe wereldcrisis hier extra hard toe.

Strijd Op de dag dat de groeicijfers gepubliceerd werden, waarschuwde CBS-hoofdeconoom Peter Hein van Mulligen dat de werkloosheid te laag dreigt te worden en dan kan ‘een krapper wordende arbeidsmarkt een rem op de economische groei zetten.’

Hieruit spreekt dezelfde angst als op de Amerikaanse beurzen: wat goed is voor werkende mensen is meestal slecht voor het kapitaal. Als de economie in crisis is moeten we inleveren om uit de crisis te komen, als de economie groeit moeten we inleveren om uit de crisis te blijven.

De afgelopen decennia laten zien dat werkende mensen het nooit vanzelf beter krijgen. Hoeveel we ook inleveren, het voorkomt een volgende crisis niet. Links en de vakbeweging moeten zich daarom niet in slaap laten sussen met mooie woorden of afhankelijk worden van de economische groei.

Onze levensstandaard hangt niet samen met hoe goed ‘de economie’ het doet, maar in hoeverre we toestaan dat onze bazen ons uitbuiten en dat de regering de herverdeling van arm naar rijk kan faciliteren. Willen we meer terugzien van de welvaart die we samen bij elkaar werken, dan moeten we terug naar het oude maar fundamentele idee van klassenstrijd.