Hoofddoekverbod legaliseert discriminatie op werkvloer

Op dinsdag 14 maart besloot het Europese Hof van Justitie dat werkgevers hun personeel mogen verbieden om op het werk een hoofddoek (hijab) te dragen. Hiermee legaliseert het hof verdere discriminatie van moslims in heel Europa.
17 maart 2017

Het proces, dat tien jaar heeft geduurd, was aangespannen door de Belgische Samira Achbita die werkte voor het beveiligingsbedrijf G4S. Zij werd in 2006 ontslagen vanwege haar hijab.

De NOS bagatelliseerde het verbod: ‘Dat betekent nog niet dat een verbod van hoofddoeken altijd en overal mag.’ Een bedrijf moet in het reglement vastleggen dat personeel zich ‘neutraal’ moet kleden, en dat dit geldt voor álle religieuze en levensbeschouwelijke symbolen. Deze vereiste ‘neutraliteit’ betekent in Nederland al langer dat militairen, agenten, rechters en griffiers geen hoofddoek mochten dragen.

Jeroen Temperman, hoofddocent internationaal publiekrecht aan de Erasmus Universiteit, zei: ‘Dat de staat een neutraal en seculier imago nastreeft voor functies in de openbare ruimte valt te rechtvaardigen. Maar als individu hoef je helemaal niet neutraal te zijn. Het is niet zo dat je je religie thuis moet laten als je naar je werk gaat – godsdienstvrijheid geldt zowel in de publieke als de privésfeer. Maar het Hof rekt hier het neutraliteitsideaal van de staat op naar de private sector – dus niet alleen een scheiding tussen kerk en staat, maar ook tussen kerk en bedrijf. (Maar) we leven in een pluralistische samenleving, waarbij het logisch is dat een bedrijf de maatschappij weerspiegelt.’

Hoewel het Europese Hof vond dat een klacht van een klant geen reden mocht zijn voor een hoofddoekverbod, is dat exact wat gebeurde in de zaak van Samira. G4S had een ‘ongeschreven’ verbod op hoofddoekjes. Toen Samira aangaf dat ze haar hijab wilde blijven dragen, was de klacht van een klant aanleiding voor G4S om een formele dresscode in te voeren.

Hoofddoekjes verbieden mocht al vanwege veiligheids- of hygiënische redenen. Nu komt daar een ‘neutraliteits’-reden bij. Als een ‘neutraal’ uiterlijk bij extern contact mag worden opgelegd door de baas, kan het hoofddoekverbod worden uitgebreid, ver voorbij elke kassa en elke balie.

Juridisch adviseurs van de schoonmaakbranche bereiden zich vast voor op het hijabverbod in deze sector: ‘Het zogenoemde hoofddoekverbod is… geldig’. Ze bepleiten: ‘U wilt natuurlijk als schoonmaakbedrijf geen kansen missen in de markt en geen klanten kwijt raken. Zaak dus om deze neutrale kledingvoorschriften en het daarbij behorende beleid per definitie op te nemen voor het geval uw opdrachtgevers dit van u gaan verlangen.’ Kortom: je mag discrimineren, als het maar niet openlijk is.

Het hele ‘neutraliteits’- argument is echter onzin. Rechters met een hoofddoek passen niet opeens de sharia toe, en schoonmakers met hijab werken precies hetzelfde. Daarom is elke vorm van een hoofddoekverbod een aanval op moslims.

Links zou dit verbod moeten ontmaskeren als discriminatie. Ook de vakbonden zouden dit moeten herkennen als een aanval op een deel van hun leden, en dus een aanval op allemaal. We moeten zij aan zij staan met moslims op elke aanval op onze burgerrechten, ook hier.