Hoge Raad slaat plank mis met verbod Martijn
Terecht stelt de Hoge Raad in haar vonnis: ‘Juist kinderen behoeven bescherming tegenover volwassenen die zulke handelingen verrichten, omdat zij in het algemeen door hun jeugdige leeftijd en de daarmee samenhangende kwetsbaarheid in een afhankelijke positie verkeren.’ Het verbod is echter niet gericht tegen pedofiele handelingen.
De Hoge Raad stelt zelf de beschuldiging centraal, in haar onderbouwing van de veroordeling, ‘dat de vereniging de gevaren van seksueel contact met jonge kinderen bagatelliseert, en haar opvattingen ook propageert’. Daarmee gaat de vereniging in tegen de ‘in Nederland levende maatschappelijke opvattingen’.
Hieruit blijkt dat het verbod in de eerste plaats gericht is tegen het uiten van een mening. In dit geval betreft het een verwerpelijke mening. Maar het schept een gevaarlijk precedent voor het veroordelen van mensen op basis van hun mening.
Zelfs wanneer de precedentwerking buiten beschouwing wordt gelaten, slaat de Hoge Raad de plank mis met de criminalisering van uitingen van pedofiele gedachten. Het probleem is dat de meeste pedofielen weten dat ze hun seksuele voorkeur nooit in de praktijk kunnen brengen. Dat is een gevoel waar ze hun hele leven mee moeten leven en tegen moeten strijden.
Het is daarom van belang dat dit probleem bespreekbaar wordt gemaakt. Wanneer dat niet gebeurt, is de kans veel groter dat pedofielen hun gedachten alsnog in de praktijk brengen.
Het verbod op Martijn is een sterk staaltje symboolpolitiek als antwoord op de maatschappelijke druk om kindermisbruik harder aan te pakken.
Maar het verbod staat in schril contrast met de wijze waarop minister Opstelten het onderzoek naar oud-topambtenaar Joris Demmink frustreert en de halfslachtige wijze waarop de commissie-Deetman het onderzoek naar het misbruik in de katholieke kerk heeft uitgevoerd.