Hoe Marx al in 1865 de leugens van VNO-NCW ontkrachtte
In de jaren 70 was er ook hevige inflatie. De inflatie lag toen zelfs nog een paar procenten hoger dan nu. Door de goede organisatiegraad van werkenden hadden de vakbonden in veel gevallen wel automatische prijscompensatie afgedwongen, waardoor het loon automatisch meesteeg met de inflatie. Mede door het schrikbeeld wist de heersende klasse deze verworvenheid te ondermijnen. Uiteindelijk spraken vakbonden en werkgevers in het Akkoord van Wassenaar af om de looneisen dan maar te matigen en zo economische groei te herstellen.
Ook nu wordt wederom het schrikbeeld van de loon-prijsspiraal opgeroepen. RTL Z publiceerde in februari dit jaar een item getiteld ‘Waarom loonsverhoging de inflatie alleen maar erger maakt’ waarin ze kijkers waarschuwde voor het spook van de loon-prijsspiraal. De werkgeversorganisatie VNO-NCW waarschuwde in september in een brief aan de Tweede Kamer dat een verhoging van het minimumloon zal leiden tot nog meer inflatie. Ook de Europese Centrale Bank waarschuwde in september nog voor de zogenaamde negatieve gevolgen van loonsverhogingen.
De afgelopen jaren is de loonprijsspiraal met empirische bewijzen al meermaals ontkracht. Zelfs het IMF geeft op basis van een analyse van twintig periodes van inflatie uit de afgelopen vijftig jaar aan, dat een loon-prijsspiraal niet in de lijn der verwachting ligt. Ook theoretisch houdt het argument na logisch nadenken geen stand. Bedrijven kunnen niet zelf bepalen wat de prijs wordt van producten. Dan lopen zij het risico dat zij hun producten niet meer kwijt raken aan de consument. Indien lonen echt direct tot hogere prijzen zouden leiden, dan zouden de bedrijven zich ook geen zorgen moeten maken over de loon-prijsspiraal. Zij zullen dan immers de hogere lonen gewoon doorberekenen in de prijzen zonder verdere problemen. In de reacties van de werkgevers zien we echter dat ze zich wel degelijk grote zorgen maken over het idee van loonsverhogingen.
Loon, prijs, winst
Zonder het expliciet een loon-prijsspiraal te noemen was er in de arbeidersbeweging van de negentiende eeuw een zelfde soort debat gaande. Het argument van Weston – het lid van de Eerste Internationale dat de discussie startte – was, dat loonsverhoging van een bepaalde groep arbeiders ervoor zou zorgen dat de producten in die industrie zouden meestijgen. Arbeiders in andere industrieën zouden zonder een loonsverhoging deze producten niet meer kunnen betalen, was het argument van Weston.
Om dit te ontkrachten zette Marx zijn arbeidswaardetheorie uiteen. Deze theorie houdt in dat de waarde van een product wordt bepaald op basis van de hoeveelheid arbeid die een doorsnee arbeider nodig heeft om het te produceren. Marx was om de waarde te bepalen op zoek naar een gemene deler die maakt dat de economische waarde van heel verschillende producten met elkaar vergeleken kan worden. Arbeid is zo’n gemene deler aangezien elk (deel) product in het productieproces door arbeid waarde krijgt. Er is natuurlijk ook zogeheten constant kapitaal zoals machines en grondstoffen, maar ook deze zijn ooit vervaardigd door arbeid.
Als de lonen stijgen terwijl de hoeveel arbeid die nodig is om dat product te produceren gelijk blijft, dan blijft de waarde ook gelijk. De markt heeft wel invloed op de uiteindelijke prijzen die gevraagd kunnen worden, maar die prijzen blijven dichtbij de waarde afgeleid van de hoeveelheid arbeid die in een product zit. Door grote schaarste, bedrog door reclame, woeker door monopolievorming en andere manieren kan een kapitalist de prijs wel kunstmatig verhogen, maar daar zitten grenzen aan. In het algemeen wordt daarom gesteld dat de prijzen van producten worden gebaseerd op de daadwerkelijke waarde afgeleid van de hoeveelheid arbeid en dat het spel van vraag en aanbod slechts de schommelingen rond die echte waarde kan verklaren.
In het productieproces koopt de kapitalist de arbeidskracht van de arbeider die dan voor de kapitalist moet werken. In ruil daarvoor krijgt de arbeider loon. De kapitalist zal de hoogte van het loon vanzelfsprekend zo laag mogelijk willen houden, maar ook daar zitten grenzen aan. Arbeiders moeten zichzelf namelijk in leven kunnen houden op basis van hun loon. De kapitalist zal daarom in ieder geval een dusdanig loon moeten betalen dat de arbeider zijn levensbenodigdheden volgens de dan geldende maatschappelijke standaarden kan kopen.
De volgende stap is dat Marx onthult hoe de kapitalist winst maakt. Het loon vertegenwoordigt de kosten van levensonderhoud, maar de waarde die een arbeider toevoegt is veel groter. De kapitalist houdt daardoor eindproducten over die een grotere waarde vertegenwoordigen. Als die diens producten voor hun waarde weet te verkopen, krijgt de kapitalist niet alleen diens investering terug, maar ook de door de arbeider toegevoegde meerwaarde in de vorm van winst.
Om zoveel mogelijk winst te maken, zal de kapitalist de lonen altijd zo laag mogelijk willen houden, terwijl de arbeider een leefbaar loon wil. De klassenstrijd bepaalt uiteindelijk hoeveel loon arbeiders ontvangen voor het verkopen van hun arbeidskracht. Als de lonen stijgen terwijl de waarde van de eindproducten gelijk blijft, betekent dat in principe alleen dat de kapitalist minder winst overhoudt. Daar kan de kapitalist wat aan proberen te veranderen door de producten boven hun waarde te verkopen, maar door concurrentie zal dat in normale omstandigheden niet lukken.
Klassenstrijd
De loon-prijsspiraal moet in het kader van de klassenstrijd worden gezien: de heersende klasse zal het angstbeeld blijven opwerpen, om te voorkomen dat zij minder winst maakt. De oplossingen voor inflatie en recessie die zij voorstaan zijn verdere belastingverlagingen voor de rijken, waardoor die winst nog verder wordt verhoogd. Als het aan de kapitalisten ligt, betalen arbeiders hiervoor de prijs: in de vorm van belastingen en koopkrachtverlies.
De belangrijkste les van Marx’ uiteenzetting over lonen, prijzen en winst is dan ook dat de hoogte van de lonen onderhevig is aan de klassenstrijd. Volgens Marx is het daarom van levensbelang dat arbeiders zich blijven organiseren voor hogere lonen. Dat is echter niet genoeg. De drang van kapitalisten om het loon laag te houden om zo hun winstaandeel te vergroten is inherent aan het kapitalistische systeem. Marx schrijft in Loon, prijs en winst dan ook dat we voorbij de leuze ‘een rechtvaardig dagloon voor een rechtvaardig dagwerk’ naar ‘de afschaffing van het loonsysteem!’ moeten.