Hoe de ketenen gebroken werden
Afbeelding: In de opstand op Haïti bevrijdden slaven zichzelf.
Door Mark Kilian
Slaven hadden hun lot nooit zonder slag of stoot geaccepteerd. Al op de schepen gingen ze in hongerstaking en kwamen in opstand, ondanks de gruwelijke straffen daarvoor. Op plantages pleegden ze meestal passief verzet, zoals langzaamaanacties en sabotage.
Over het hele Caribische gebied vestigden gevluchte slaven marrongemeenschappen, al vanaf 1605. Ze keerden herhaaldelijk terug naar de plantages om zich te wreken en andere slaven te bevrijden. In Suriname waren deze gemeenschappen zó sterk dat de koloniale autoriteiten vredesverdragen moesten sluiten.
Maar het waren de slavenopstanden die het vertrouwen in het plantagesysteem finaal ondermijnden. Op St. John namen slaven in 1733 zes maanden lang het eiland over. Curaçao zag opstanden in 1716, 1750 en 1774. In Berbice, Nederlands Guyana, rebelleerden vanaf februari 1763 2500 slaven tegen hun inhumane behandeling. De bedreigde Europese controle werd na meer dan een jaar hersteld met Britse en Franse hulp.
Het potentieel van verzet groeide doordat plantages ‘industrieel’ georganiseerd werden – en dus groter. Daarbij kwam vanaf 1789 de inspiratie van de Franse Revolutie, met haar leus ‘Vrijheid, gelijkheid en broederschap’ en de tijdelijke verzwakking van Franse macht.
Saint Domingue
De belangrijkste opstand begon op 14 augustus 1791 in de Franse kolonie Saint Domingue. Dat was een van de rijkste plekken op aarde. De export van koffie, thee, cacao, indigo en tabak had een waarde van tweederde van Frankrijks bruto binnenlands product.
In de opstand brandden 30.000 tot 40.000 slaven plantages plat en vermoordden hun meesters. Onder leiding van Toussaint L’Ouverture bezette een slavenleger de noordelijke havens van het eiland. Gebruikmakend van Frankrijks verzwakking wilde het Britse leger het eiland innemen. In 1798 was ook dat verslagen – het had 80.000 soldaten het leven gekost.
In 1802, met Napoleon aan de macht, keerde het Franse leger terug. Onder het voorwendsel van onderhandelingen nam Napoleon L’Ouverture gevangen, die stierf in de gevangenis. De woede hierover was enorm. Het slavenleger werd opnieuw georganiseerd met een nieuwe leiding, en verdreef in 1804 de troepen van het eiland. Saint Domingue, hernoemd tot Haïti, is hét symbool van geslaagd slavenverzet.
Geïnspireerd door het succes van Haïti, barstte in de Cariben een golf van slavenrevoltes los. Op St. Lucia vochten de slaven in 1794-5 een bevrijdingsstrijd. Op St. Vincent vond in 1795 een opstand plaats van meer dan 3000 zwarte Cariben. In hetzelfde jaar waren er revoltes in Coro (Venezuela) en Guyana, en een marronoorlog in Jamaica. In maart 1795 begon een opstand op Grenada, met duizenden slaven, en honderden kleurlingen en blanken.
Ook op Curaçao rebelleerden in 1795 de slaven weer, 2000 van de 12.000 op het eiland. De golf van revoltes werd bloedig onderdrukt – maar ze stopten pas toen de slavernij voorbij was.
Dit viel samen met groeiend verzet tegen de slavernij in Europa, vooral in Groot-Brittannië, toen ’s werelds grootste slavenhandelaar. De leiding van de beweging was vaak religieus geïnspireerd, en kwam uit hogere klassen.
Maar op basis van elementair klassenbewustzijn identificeerden veel arbeiders zich met de beweging, gebaseerd op ideeën over ‘broederschap’ en solidariteit. Op een grote bijeenkomst in Sheffield zei Henry Redhead Yorke: ‘Laat de Afrikaan, de Aziaat, de Europeaan, hun ketenen losrukken, en een vrome oorlog tegen tirannie beginnen.’ In 1789 steunden 769 metaalarbeiders uit Sheffield een petitie tegen de slavenhandel.
Anti-slavernijcomités
Door het hele land werden anti-slavernijcomités opgericht. De beweging bedacht nieuwe manieren om een groot publiek te bereiken, zoals aardewerken medaillons met daarop afgebeeld een slaaf en de tekst ‘Am I not a man and a brother?’ Vrouwen droegen ze in armbanden, als haarspeld en knoop. In 1788 maakte het anti-slavernijcomité van Plymouth een diagram van het slavenschip Brookes. Dit werd gedrukt in een oplage van 8000 en verspreid door pubs in het hele land, als eerste wijdverspreide politieke poster.
Vrouwen namen een belangrijke rol in, onder andere bij de consumentenboycot van West-Indische suiker vanaf 1791. Damessociëteiten tegen slavernij waren voor onmiddellijke afschaffing, en vrijwel altijd radicaler dan hun mannelijke tegenhangers.
Bij de campagne voor de verkiezingen van 1832 bereikte de campagne tegen slavernij een hoogtepunt. Er waren massabijeenkomsten en sprekers toerden door het land. Arbeidersorganisaties demonstreerden met borden ‘Stop slavernij hier en in het buitenland’.
Tegelijk kwamen in 1831 20.000 slaven op Jamaica in opstand, de grootste revolte in Brits territorium. Ze bezetten het noordwesten van het eiland, en brandden 100 plantages af. Het kostte gewapende troepen een maand om de opstand neer te slaan. Meer dan 500 slaven stierven in de strijd, of werden geëxecuteerd.
Maar ambtenaren die ooggetuige waren, zeiden meer opstanden te verwachten, die nog moeilijker zouden zijn neer te slaan. Het lijdt geen twijfel dat daarom het Britse parlement in 1833 besloot de slaven te bevrijden, wat vijf jaar later gebeurde. Geconfronteerd met dezelfde druk, en steeds meer concurrenten die slavernij had afgeschaft, volgde Nederland in 1863.
Het waren geen liberale ministers, maar een beweging van onderaf die deze stap van bevrijding bevocht.
_________________________________________________________________________________________________
Slavenhandel en kapitalisme hand in hand
De slavernij was geen historisch ‘ongeluk’. Ze was wezenlijk onderdeel van het vroege kapitalisme, en drie eeuwen lang bijzonder winstgevend. Nederland speelde vanaf 1630 een grote rol in de trans-Atlantische slavenhandel, vooral via de West-Indische Compagnie (WIC).
De WIC vervoerde slaven van Guinea naar Brazilië, de Antillen, Venezuela en Panama. Ook nadat Frankrijk en Groot-Brittannië Nederland rond 1700 overvleugelden, ging deze slavenhandel door. In de piekjaren 1750-1780 brachten Nederlandse handelaars minstens 100.000 slaven naar Suriname. Het totale aantal slaven dat Hollanders naar Zuid-Amerika deporteerden wordt geschat op 600.000 (1500-1850).
Slavenplantages leverden specerijen, koffie, cacao, tabak en suiker voor de Europese markt. Door de inkomsten te investeren in kanalen, spoorwegen en nieuwe productietechnieken, kreeg de industriële revolutie in Europa een grote impuls. Slavernij was onderdeel van wat Marx de ‘primitieve accumulatie van kapitaal’ noemde.
Slaven werden op beestachtige manier ontvoerd en gedeporteerd. De ‘standaardruimte per slaaf’ van de Britse Royal Africa Company was 1,5 meter lang, 28 cm breed en 58 cm hoog, voor een reis die 9-10 maanden duurde. Een scheepsarts beschreef dat ‘van degenen die zijn afgevallen, hun huid en zelfs hun vlees is afgeschuurd door de beweging van het schip (…) zodat de botten op deze plekken behoorlijk bloot komen te liggen (…) de vloer van hun verblijven was zo bedekt met bloed en mucus dat uit hen kwam door de dysenterie, dat het een slachthuis leek.’ Op de Nederlandse schepen overleefde 9 tot 18 procent van de slaven de reis niet.
De handelaars waren zo cynisch dat ze soms hele scheepsladingen slaven overboord gooiden, zodat de eigenaars dit ‘verlies’ bij hun verzekering konden claimen.
De slaven werden afgebeuld op de plantages, ook kinderen. Op weglopen en ongehoorzaamheid stonden zware straffen. Uiteindelijk gingen de meeste slavenbezitters over tot brandmerken. Vrouwelijke slaven werden routinematig door hun meesters verkracht.
Sommigen zeggen dat arbeiders in het moederland van dit systeem mee profiteerden. Maar dezen hadden geen enkel belang bij slavernij. Afgejakkerd voor meer dan tien uur per dag, in de giftige atmosfeer van de chemie of de katoenindustrie, werden veel arbeiders in Manchester nauwelijks ouder dan slaven.