Het is klasse, suffie

Vakbondsleden van FNV Migrant Domestic Workers op een demonstratie tegen racisme in Amsterdam, 18 maart 2018 (Foto: Twitter / @josekager).
De linkse partijen stonden er al jarenlang slecht voor. Maar in het afgelopen coronajaar hebben zij zich volledig naar de marges laten drukken. Het is links niet gelukt de belangen van werkende mensen effectief te behartigen. We moeten terug naar de klassenstrijd, maar het maakt wel uit hoe we die opvatten.
21 mei 2021

Het klassenbelang van werkenden werd in de crisis nauwelijks verwoord en al helemaal niet verdedigd door de linkse partijen. En dat terwijl werkenden harde klappen te verduren kregen. Zelfs een partij als de SP, die zich sinds jaar en dag als een zorgpartij profileert, wist de misstanden in de zorg aan het begin van de coronacrisis niet aan de orde te stellen. Het grote gebrek aan beschermingsmiddelen werd in de eerste golf niet aan de kaak gesteld.

De misstanden bleven niet beperkt tot de zorg – iedereen werd aangeraden om thuis te werken, maar daarmee werd de verantwoordelijkheid bij individuele werknemers gelegd. Werkgevers werden niet onder druk gezet om hun personeel waar mogelijk thuis te laten werken of om een veilige werkomgeving te creëren. De arbeidsinspectie is praktisch wegbezuinigd en waar misstanden toch aan het licht kwamen, gingen werkgevers vrijuit.

Op straat en in het publieke debat domineerden de problemen van de kleine burgerij – zoals horeca-ondernemers, die in feite relatief goed beschermd waren: het aantal faillissementen is sinds de coronacrisis namelijk historisch laag. In tegenstelling tot werkenden kunnen kapitaalbezitters (vooral grote kapitaalbezitters) immers wél rekenen op allerhande subsidies.

Niet zelden uitte de stem van de kleine burgerij zich in de vorm van de extreemrechtse antilockdownbeweging. Dit was niets minder dan een oorlogsverklaring aan zorgwerkers, die zich uit de naad werken voor ieders gezondheid, maar in feite aan alle werkenden. De eis was immers om alles open te gooien zodat ondernemers hun personeel met gevaar voor hun gezondheid konden laten werken. Inmiddels is duidelijk dat dit een belangrijke reden is, waarom arme mensen twee keer zoveel kans maken om aan corona te sterven dan rijken.

Klassenstrijd en onderdrukking

Dat de belangen van werkenden geen rol speelden in de coronacrisis is heel parlementair links aan te rekenen. GroenLinks en de PvdA refereren in het geheel niet (meer) aan de werkende klasse, maar ook voor de SP is linkse klassenpolitiek geen speerpunt meer. Voor die partij wordt ‘klasse’ en ‘klassenstrijd’ nog slechts aangehaald als een zwak argument om weg te kijken voor racisme, seksisme en homofobie. Niet onderdrukking, maar de strijd ertegen zou ons verdelen. Zoals SP-prominenten het graag zeggen: het gaat niet om ‘rassenstrijd’ – want dat is wat antiracisme volgens de SP is – maar om klassenstrijd.

Op zich is het tegenover elkaar plaatsen van klassenstrijd en de strijd tegen onderdrukking al een duidelijk teken dat de SP weinig begrijpt van sociale klassen of klassenstrijd. Hun argument dat arbeidsmigrantie ‘onze’ lonen drukt en daarom tegengehouden zou moeten worden, lijkt als twee druppels water op de argumentatie die sommige socialisten in de 19de eeuw gebruikten om vrouwen van de arbeidsmarkt te weren.

Marxisten daarentegen steunden het recht van vrouwen om te werken en pleitten voor gelijke rechten binnen de arbeidersbeweging. Dat deden ze om dezelfde reden als waarom zij solidariteit met arbeidsmigranten nastreefden of waarom Marx en Engels zoveel belang hechtten aan de strijd tegen slavernij in de VS. De positie van arbeiders moest verbeterd worden door onderlinge solidariteit op basis van hun gedeelde belangen ongeacht hun ‘identiteit’. Maar de verschillen in ‘identiteit’ konden niet simpelweg genegeerd worden: het bestrijden van onderdrukking was een eerste voorwaarde om tot echte solidariteit te komen.

Door klassenstrijd als een excuus te gebruiken voor de stilzwijgende acceptatie van racistische ideeën en door het eindeloze geflirt met rechtsradicale media als GeenStijl en ThePostOnline, draagt de SP eraan bij dat klassenstrijd wordt gezien als iets dat uitsluitend in het belang is van de witte bevolking. Dat is des te schandaliger aangezien beroepsgroepen die overwegend niet-wit en niet mannelijk zijn (zoals de schoonmakers en de zorgwerkers) tot de voorhoede van de arbeidersbeweging in Nederland behoren.

Klassisme

Behalve de misvatting dat klassenstrijd en de strijd tegen onderdrukking elkaar uitsluiten, is er een tweede misverstand over de betekenis van sociale klassen. Dat is dat het vooral een discriminatiegrond zou zijn, net zoals gender, kleur of seksuele voorkeur. Het gaat dan om discriminatie van arme mensen en dat wordt wel ‘klassisme’ genoemd. Dit fenomeen bestaat daadwerkelijk, al is het vaak moeilijk te onderscheiden van bijvoorbeeld racisme. Bij de stigmatisering van ‘probleemwijken’ of van mensen met een uitkering spelen racistische stereotypen niet zelden de hoofdrol.

Het toeslagenschandaal is bij uitstek een voorbeeld van onderdrukking op basis van een laag inkomen. Ook hier werd racisme gebruikt als rechtvaardiging voor institutioneel wantrouwen en het rechteloos maken van de slachtoffers. Tegelijkertijd werden niet-witte slachtoffers extra zwaar aangepakt en extra onmenselijk behandeld als gevolg van die racistische onderdrukking.

Klassisme stoelt echter op een heel andere opvatting van klasse dan de marxistische. Meestal varieert deze opvatting tussen twee gangbare manieren om naar klasse te kijken: een ‘CBS-definitie’ waarin klasse alleen een inkomensgroep is en waarbij het niet uitmaakt hoe het inkomen verdiend wordt. Maar vaker wordt hier uitgegaan van een culturele definitie: wie arm is, is wie als arm wordt gezien. Kantoorpersoneel is dat niet, een fabrieksarbeider vaak wel – ook al hebben fabrieksarbeiders niet zelden een hoger inkomen.

Tegengestelde belangen

Klasse in de marxistische zin gaat over de plek die mensen innemen in de economie en het productieproces. Mensen met een baan hebben een objectief belang bij goede ontslagbescherming, een goed inkomen, een zorgverzekering en andere publieke diensten. Mensen met een bedrijf, die geld verdienen in de vorm van winst door anderen voor zich te laten werken (en dus uit te buiten), hebben een tegengesteld belang: zo laag mogelijke lonen, zo min mogelijk sociale zekerheid en dus zo laag mogelijke belastingen en zo min mogelijk rechtsbescherming voor werkenden. De klassenstrijd is een gegeven dat onmiddellijk volgt uit deze tegengestelde belangen. Aangezien kapitalisten zich de vruchten van de arbeid van hun personeel toe-eigenen, wordt de verhouding tussen de klassen steeds schever.

Dat is niet zomaar ‘onrechtvaardig’ maar een levensgroot probleem, dat een steeds grotere wissel trekt op de wereld en direct verbonden is met vrijwel alle grote problemen waar de mensheid mee geconfronteerd wordt, zoals armoede en klimaatverandering. De 10 rijkste mensen bezaten een jaar geleden gezamenlijk 858 miljard dollar (zo’n 720 miljard euro) en dat is meer dan het BNP van de 85 armste landen samen. Sinds het begin van de coronacrisis is hun gezamenlijke bezit met 540 miljard dollar (zo’n 456 miljard euro) toegenomen.

Deze welvaart is geproduceerd door de werkende klasse over de hele wereld en zou hun belangen moeten en kunnen dienen: een leefbaar inkomen voor iedereen, goede publieke diensten, effectief klimaatbeleid en ga zo maar door. Dat is des te meer het geval, omdat kapitalisme ook voor een gigantische verspilling zorgt die zal verdwijnen zodra we gaan produceren naar onze gezamenlijke behoefte, in plaats van voor de winst van een kleine parasitaire groep.

De klassenstrijd tussen arbeid en kapitaal is een gegeven, klassenstrijd vindt altijd op de een of andere manier plaats. Dat het niet altijd zichtbaar is, heeft ermee te maken dat de klassenstrijd nu vooral door het kapitaal tegen de werkende klasse wordt gevoerd: bedrijven betalen steeds minder belasting en werkenden steeds meer, onze lonen stagneren al zo’n vier decennia, woningen zijn onbetaalbaar, vaste contracten worden versoepeld, terwijl flexwerk toeneemt en sociale diensten zijn uitgekleed en vermarkt.

Parlementaire verhoudingen

Links zou duidelijk moeten zijn over het fundamentele karakter van de klassentegenstellingen. Nu beweert Lilian Marijnissen al een tijd dat de hele politiek vanzelf al naar links is opgeschoven, terwijl GroenLinks en PvdA steevast ‘constructieve oppositie’ voeren – dat wil zeggen: het ondersteunen van de belangen van het kapitaal. Linkse partijen moeten niet handelen in illusies, maar nuchter de waarheid spreken.

Ook zouden linkse partijen zich moeten realiseren dat de klassenstrijd primair buiten het parlement gevoerd wordt en dat de krachtsverhoudingen buiten het parlement doorslaggevend zijn. SP-Kamerlid Jasper van Dijk schoffeerde in de aanloop naar de verkiezingen een vakbondsactivist die er terecht op wees dat de SP de campagne voor een minimumloon van 14 euro niet volledig ondersteunt. De SP wil namelijk een langzamere verhoging. Van Dijk deed alsof de eis van de FNV niet ‘realistisch’ was: ‘hoe ga je dat betalen’? Maar hoe de bazen ons een eerlijk loon gaan geven is hun zaak en niet de onze. De belangrijkste vraag voor links is hoe we ze gaan dwingen.

Twee dingen zijn zeker: werkgevers worden rijk over onze rug en zodra we allemaal stoppen met werken verdienen ze geen stuiver meer. Wat mogelijk is, wordt uiteindelijk niet bepaald door parlementaire verhoudingen, maar door de klassenstrijd zelf. En daarom heeft de klassenstrijd een heleboel zaken opgeleverd die eerder volstrekt ‘onrealistisch’ zouden zijn, zoals een 40-urige werkweek, algemeen kiesrecht en een verbod op kinderarbeid. Een links dat zich laat beperken tot wat parlementair ‘realistisch’ is, kan nooit een leidende rol spelen in de klassenstrijd.