Het bankroet van de eurozone

Europese leiders reizen van spoedberaad naar crisisoverleg. De oplossingen waar ze mee komen worden echter keer op keer beoordeeld als ‘te weinig te laat’. Ondertussen is het uiteenvallen van de eurozone een reëel scenario. Dit komt niet door ‘gebrek aan leiderschap’ of weifelende politici, maar door structurele tegenstellingen tussen de eurolanden.
15 december 2011

Door Ewout van den Berg

Om de tegenstellingen tussen zogenaamde kernlanden in het Noorden en periferielanden in het Zuiden op te lossen, lanceerden economen in november het voorstel om een aparte munt te creëren voor beide zones: de ‘neuro’ en ‘zeuro’. Dit terwijl de euro er tien jaar geleden kwam juist omdat grote bedrijven uit de Europese kernlanden, zoals Duitsland, Frankrijk en ook Nederland, dan optimaal zouden profiteren van de landen in de periferie. Dat deze optie wordt overwogen geeft vooral aan hoezeer de interne tegenstellingen zich sinds het uitbreken van de financiële en economische crisis hebben verscherpt.

De groeiende spanningen laten ook het klassenproject achter de munt zien. Niet economische voorspoed voor de Europese bevolking, maar het verbeteren van de internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven is altijd het belangrijkste doel geweest. De euro is dan ook niet los te zien van de neoliberale koers van de Europese Unie sinds de jaren tachtig.

Door controles op het verkeer van kapitaal en bedrijven steeds meer op te heffen, is het bedrijven makkelijker gemaakt over de grenzen te opereren en arbeidsrechten uit te hollen. Ook de in 2006 doorgevoerde Bolkesteinrichtlijn is hiervan een voorbeeld, evenals het recent in Brussel vastgelegde ‘Europact’.

Concurrerend

Onder leiding van de in 1983 opgerichte lobbygroep de Europese Ronde Tafel van Industriëlen (ERT) heeft het bedrijfsleven lang gepleit voor een gemeenschappelijke munt. Grote bedrijven uit de kernlanden, waaronder ook Shell, Philips en Unilever, speelden hierbij een sleutelrol. Met de euro exporteren zij niet meer in een munt die duurder is dan die van Zuid-Europese landen met een minder concurrerende economie.

Doordat deze bedrijven productiever en kapitaalkrachtiger zijn dan hun zuidelijke concurrenten, verkopen zij meer. En door het ongeremde verkeer van kapitaal zijn ondernemingen in staat de lonen verder onder druk te zetten. Arbeiders in de verschillende landen worden tegen elkaar uitgespeeld met het argument dat ‘het bedrijf anders verhuist naar het buitenland’.

De kernlanden hebben de afgelopen tien jaar een structureel overschot op de handelsbalans kunnen ontwikkelen tegenover de landen uit de periferie. Lange tijd kon de heersende klasse in periferielanden doen alsof deze slechte concurrentiepositie geen probleem was.

De tekorten werden afgedekt met staatsobligaties tegen (vanwege deelname aan de euro) lagere rentes. Maar met de dalende belastinginkomsten en het redden van de banken zijn de schulden nu onhoudbaar geworden.

Europese banken verkeren nog steeds op de rand van de afgrond. De verliezen op de schulden zouden een tweede grote schokgolf door het financiële systeem betekenen na het eerder uiteenspatten van de hypotheekbel. Doelbewust voeren leiders daarom een harde bezuinigingsagenda door waarmee zij nog zo veel mogelijk geld uit de arbeidersklasse in de diverse landen proberen te persen.

In Griekenland is dit het duidelijkst. De economie is de afgelopen drie jaar met 9 procent gekrompen en de werkloosheid is hoger dan 18 procent. Het IMF voorspelt dat zijn eigen beleid ertoe zal leiden dat de economie van Griekenland dit jaar met 3,75 procent zal krimpen. Economen zoals Ewald Engelen verklaren dat Griekenland ‘niet meer is te redden’. Toch gaan de bezuinigingen volop door, ook nu Papandreou als premier heeft plaatsgemaakt voor oud-ECB-bankier Papademos. De radicale bezuinigingsagenda is er namelijk om een neoliberaal voorbeeld te stellen voor heel Europa.

De economie van Griekenland is slechts 3 procent van de gehele eurozone, maar de ‘hervormingen’ die van Athene worden geëist zijn een experiment om te kijken hoever de heersende klasse kan gaan. Ze stellen een voorbeeld voor grotere economieën zoals Italië, de derde economie van de eurozone die ook in steeds diepere crisis verkeert.

‘Rand van de afgrond’

Toen in november in korte tijd de Italiaanse rente op staatsobligaties steeg tot 7,5 procent reageerde de voorzitter van de Italiaanse werkgeversorganisatie, Emma Marcegaglia, direct: ‘We staan op de rand van de afgrond. We verdienen het niet om als Griekenland te eindigen.’ Niet alleen in Italië reageerde de heersende klasse. De Britse premier Cameron dreigde dezelfde dag: ‘Als er geen hervormingsplan komt, zal Italië geen geld meer kunnen lenen.’

Hierdoor wordt de ware betekenis van ‘democratie’ in het kapitalisme nog eens goed duidelijk. Binnen 24 uur beloofde president Napolitano dat er ‘geen enkele twijfel was’ dat premier Berlusconi zijn ontslag zou indienen en dat de door Europa gevraagde hervormingen binnen een paar dagen door het parlement geloodst zouden worden. Voormalig eurocommissaris Monti werd naar voren geschoven als nieuwe leider. Markten reageerden even positief, en binnen een dag zakte de rentestand weer naar iets meer dan 7 procent.

Het laat wederom zien dat de verschillende landen in de eurozone met elkaar concurreren, maar dat zij verenigd zijn in hun aanval op werkende mensen. Er staat dan ook veel op het spel voor de Europese kapitalisten en hun Merkels, Sarkozy’s en Ruttes in de regering: het uiteenvallen van hun neoliberale machtsblok en toenemende druk op winstgevendheid.

Een juist antwoord daarop zal langs klassenlijnen geformuleerd moeten worden. De bezuinigingen van Griekenland tot Italië worden niet in ons belang doorgevoerd. In heel Europa staan we tegenover dezelfde vijandelijke bezuinigers in eigen land. De beste solidariteit begint door ook in Nederland de strijd aan te gaan.