Hand in hand met Hitler

Veel valse hoop is een nieuw boek over de Jodenvervolging in Nederland met lovende recensies. Helaas laat auteur Katja Happe de omvang van de Nederlandse collaboratie met de nazi’s onderbelicht.
8 mei 2019

Hoe kon dit ooit gebeuren? Deze vraag zou als eerste moeten opkomen bij iedereen die zelfs maar begint om de omvang en ziekmakende barbaarsheid van de Shoah te overzien.

Katja Happe ‘stelt vast dat de voorbereiding en uitvoering van de Jodenvervolging in de allereerste plaats de schuld van het bezettingsregime is geweest’, schrijft Peter Romijn (NIOD) in het voorwoord.

Voor de eerste Duitstalige monografie over de Jodenvervolging in Nederland kan dat een prima beginpunt zijn. Maar is dat in de Nederlandse vertaling en context wel net zo relevant? Voor een misdaad, zeker van deze omvang, zijn per slot van rekening medeplichtigen nodig.

Antisemitisme en allianties

Ondanks het zelfbeeld van Nederland als onschuldig landje, was antisemitisme ook hier wijdverbreid voor 1940. De mythologie van ‘tolerantie’ is weerlegd door onderzoekers als Evelien Gans, die aantoonden dat Jodenhaat tijdens de oorlog zelfs toenam.

Dat was niet uitsluitend aan fascistische organisaties te wijten. Rechtse politici als Winston Churchill en Hendrik Colijn waren fervente Jodenhaters, en kranten als De Telegraaf en Trouw herhaalden de racistische stereotypen. Dat was hun antwoord op de sociale onvrede en de opkomst van communisme – tot tijdens de bezetting.

Na de Eerste Wereldoorlog raakte Nederland sterker verbonden met Duitsland, economisch en politiek. Toen De Duitse revolutie mislukte, vluchtte Keizer Wilhelm II naar Nederland. Als verliezer van de oorlog mocht Duitsland onder de voorwaarden van het Verdrag van Versailles niet herbewapenen. Maar de Duitse industrie kon in Nederland terecht. De eerste U-boten kwamen uit Rotterdam.

Toen Hitler aan de macht kwam, vluchtten vele Joden. Maar de Nederlandse regering stuurde hen terug. Dit werd gerechtvaardigd met… het groeiende antisemitisme. De regering verbood buitenlanders op 2 april 1937 om in Nederland een bedrijf te beginnen (Joden waren vaak zelfstandigen). Brodeloze Joden met een buitenlandse nationaliteit werden al vanaf oktober 1939 naar Westerbork gestuurd, met het oog op deportatie. In mei 1938 sloot Nederland zelfs de grenzen voor hen. De Nederlandse staat opereerde al jaren vóór de bezetting in harmonie met het Hitler- egime: hij was een ‘bevriend staatshoofd’, die je niet zomaar beledigde. Bedrijven als Philips en Shell profiteerden mee van de Duitse oorlogseconomie.

De bureaucratische, geplande en fabrieksmatige vernietiging van zes miljoen Joden was nooit mogelijk geweest zonder imperialistische staten of moderne industrie (van IG Farben tot IBM en Philips). De rol van Nederlandse bedrijven, ambtenaren en de staat zelf wordt door Happe echter nauwelijks blootgelegd.

Collaboratie

Nadat het Duitse leger op 10 mei 1940 Nederland was binnengevallen, was de vraag hoe de ministeries, gemeenten en andere instanties zich zouden opstellen. Daarbij gaf de aanwijzing voor ambtenaren uit 1937 de doorslag: zij ‘zullen in het belang van de bevolking er naar streven, dat het bestuur ook onder gewijzigde omstandigheden zoo goed mogelijk zijn taak blijft vervullen’. Het hellend vlak dat dit schiep, rechtvaardigde zelfs de grofste collaboratie.

Dit was vooral zichtbaar bij de politie. Een paar dozijn agenten deserteerden (vooral toen na de Slag om Stalingrad Hitlers nederlaag zich begon af te tekenen). Maar het overgrote deel bleef op zijn post. In het ‘nationaal belang’ traden zij op tegen zwarthandel, onrust, het toenemende verzet en arresteerden op grote schaal Joden.

De repressie door de nazibezetters begon met het ontslag van Joden uit de Luchtverdediging (juli 1940) en een verbod op ritueel slachten. Daarna werden Joden steeds meer geweerd uit cafés, bioscopen en zwembaden, en volgde de Ariërverklaring (oktober).

In februari 1941, als represaille voor de Februaristaking, werden 425 Joodse mannen gearresteerd en afgevoerd: de eerste grote deportatie. Die maand richtten de Duitsers ook de Joodse Raad op, die de Joodse gemeenschap moest besturen. Professor Abraham Asscher en diamantair David Cohen wierpen zich op als leiders, onder het motto ‘om erger te voorkomen’.

Op 11 februari 1941 vocht een groep vooral Joodse mannen op het Waterlooplein tegen veertig WA-soldaten met riemen, ijzeren staven en bleekwater. Twee dagen later riep Asscher de arbeiders op om de wapens tegen de bezetters neer te leggen. Terwijl in de loop van de oorlog zich de Holocaust ontvouwde, keurde de Joodse raad zelfs passief verzet af. Ze werd, in het zog van de staat, een verlengstuk van de nazi’s.

Technologie

Joden moesten hun geld in beheer brengen bij de beruchte ‘Liro’- roofbank, en werden stapsgewijs onteigend. Ze werden uit het kustgebied ‘geëvacueerd’. Toen in maart 1942 de Jodenster werd ingevoerd, zaten er in Nederland 7000 Joden in ‘werkkampen’.

Dat de woonplekken van Joden bij de Nederlandse autoriteiten bekend waren, kwam door de automatisering bij staatsinstellingen. Burgergegevens werden, net als in Duitsland, verwerkt met de modernste IBM-apparaten. Met deze eerste computers werd de hele Holocaust planmatig uitgevoerd. Dat deze automatisering in Frankrijk mislukte heeft honderdduizenden mensenlevens gered.

In handen van fanatieke eugenetici, planners en technocraten was deze technologie moorddadig. De inspecteur van het bevolkingsregister Jacobus Lentz was een voorbeeld; hij standaardiseerde niet alleen de bevolkingsonderzoeken en gegevensverwerking in de jaren dertig, maar liet tijdens de bezetting ook vingerafdrukken en een pasfoto toevoegen. Maar noch bij hem, noch bij de dubieuze rol van secretaris-generaal Binnenlandse Zaken Frederiks zet Happe kanttekeningen. Zo wordt de bezetting een gebeurtenis die zelfs hoofdrolspelers ‘gewoon’ is overkomen.

Happe lardeert haar boek ruim met dagboekcitaten. Zo tracht ze kennelijk de Holocaust ‘dichter bij de lezer’ te brengen. Maar deze blijft na veel valse hoop machteloos achter.

Het onderzoek naar de Holocaust heeft na de oorlog een schat aan literatuur opgeleverd, onder meer over de Joodse gemeenschappen, kunst die Joden maakten in de kampen en over Joods verzet – deze bronnen van inspiratie zijn afwezig in het boek. Naast bedrijfsmatige en institutionele medeverantwoordelijkheid voor de deportaties blijft ook corruptie in de rechtspraak na de oorlog onbehandeld.

Twintig jaar na de oorlog publiceerde Jacques Presser zijn epos over de Jodenvervolging in Nederland. Hij beschreef elke stap waarmee het vangnet zich sloot, en hoe intimidatie, deportaties, sterilisatie en massamoord elkaar opvolgden, ondersteund met foto’s en documenten. Zijn grootste woede gold de Joodse Raad, die – zoals zijn biografe Nanda van der Zee schreef – ‘de sinaasappeljoden aan de diamantjoden opofferde’, dus arm aan rijk. Van der Zee bekritiseerde uitgebreid het selectieve geheugen van Lou de Jong over de Jodenvervolging.

Ze concludeerde:

Dat het Openbaar Ministerie tenslotte de vervolging van Asscher en Cohen heeft gestaakt, had uitsluitend verband met het belang van de Nederlandse elites; teveel bezwarend materiaal over Nederlandse niet-Joodse personen en instituties zou ermee worden losgeweekt, waardoor deze mee aan de kaak gesteld zouden worden… Wat wel veel uit had kunnen maken – en uitgemaakt heeft – was de houding van de Nederlandse autoriteiten. Helaas is die meegaand geweest. Kan men het in dat licht bezien de voorzitters van de Joodse Raad kwalijk nemen dat zij “bevangen van zwakte, tastend naar een steunsel, vielen, geen steunsel vindend”?

Desondanks heeft Katja Happe anno 2018 de oorlogsgeschiedenis volgens Lou de Jong opnieuw opgepoetst voor het NIOD. ‘In een niettotalitaire staat behoort een dergelijke officiële geschiedschrijving uit den boze te zijn’, schreef Jan Rogier in 1979 in een bundel recensies over diens Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Veertig jaar later is er niets veranderd.

Katja Happe
Veel valse hoop – De Jodenvervolging in Nederland 1940-1945
Atlas Contact 2018 / 512 p. / €39,99