Halsema’s erfenis van buigen voor rechts
Door Peyman Jafari
GroenLinks ontstond eind 1990 uit de fusie tussen CPN, PSP, PPR en EVP. Dit was een defensieve reactie op vier ontwikkelingen: electorale achteruitgang, het neoliberale offensief in de jaren tachtig, de neergang van sociale bewegingen en de ‘val van het communisme.’ De defensieve houding waaruit GroenLinks ontstond werd door de oprichters verpakt als de ‘vernieuwing’ van links: de partij moest buitenparlementaire acties afzweren en de vrije markt accepteren als blijk van ‘realisme’.
Deze verrechtsing werd aanvankelijk nog verhuld doordat in 1994 de PvdA, VVD en D66 de Paarse coalitie vormden en GroenLinks-leider Paul Rosenmoller zich als oppositieleider ontpopte – hoewel hij in 1992 nog had gepleit voor een ‘purperen coalitie’ tussen deze partijen en GroenLinks.
In de oppositie groeide de partij van 5 naar 11 zetels bij de verkiezingen van 1998. In deze periode begon echter alles om de Tweede Kamerfractie te draaien en groeide de afstand tot de leden. Toen bijvoorbeeld veel van hen op het congres in januari 1998 amendementen op het programma indienden om deze naar links te trekken, zei Rosenmoller: ‘Zaken als de monarchie zijn geen speerpunt voor ons beleid, maar slechts wat sentimenten van de achterban. (…) De toekomstige fractie zal zich meer op realistische thema’s richten.’
Oorlog
‘Realistisch’ betekende natuurlijk conformeren aan wat de machtsstructuren toelaten, in plaats van te vechten om die machtsstructuren te veranderen. In 1999 ging de Kamerfractie akkoord met de NAVO-bombardementen op Servië, maar moest hierop terugkomen toen de oorlog alleen maar tot een verdere escalatie leidde en de bombardementen burgerdoelen raakten. Ook liet de partij de opheffing van de NAVO als standpunt vallen.
Uit de reactie van GroenLinks op de aanslagen op 11 september 2001 bleek dat de partij nauwelijks meer over een kritische analyse beschikte om internationale conflicten te begrijpen. Onder het mom van ‘humanitaire interventie’ werd de ‘bevrijding van Afghanistan’ gerechtvaardigd.
Maar opnieuw moest onder druk van de leden deze steun worden ingetrokken nadat bleek dat de oorlog duizenden burgerslachtoffers maakte. De drang om als een acceptabele regeringspartij gezien te worden bleef echter groot. De partijleiding nam vorig jaar zelfs samen met D66 het initiatief voor de uitzending van ‘politietrainers’ naar Afghanistan, terwijl driekwart van de aanhang tegen was.
Fortuyn en Wilders
In Nederland gebruikte Fortuyn ‘9/11’ om moslims tot zondebok te maken en presenteerde zich als de oppositie tegen de elite, terwijl GroenLinks steeds meer tegen Paars was gaan aanschurken. Pas op 13 maart 2001, de dag nadat Fortuyn zijn boek De puinhopen van Paars had gepresenteerd, zei Rosenmoller dat hij de Paarse partijen en Fortuyn zou bestrijden – tot dat op 6 mei 2002 Fortuyn werd doodgeschoten.
GroenLinks sprak zich weliswaar veel duidelijker dan de SP uit tegen de groeiende hetze jegens moslims, maar bleek uiteindelijk niet effectief tegen de opkomst van het uiterst rechtse populisme zoals dat door Wilders werd voortgezet.
Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste weigert GroenLinks het rechtse populisme en racisme buiten de Kamer te bestrijden. Zo boycotte Halsema de landelijke antiracismedemonstratie in 2008 omdat ze weigerde om haar ‘collega’ Wilders buiten het parlement te bekritiseren. Ten tweede heeft GroenLinks geen analyse van het extreemrechtse populisme dat voortkomt uit de crisis van gevestigd rechts en links.
Omdat het neoliberalisme van rechts sociale problemen creëerde en op steeds meer onvrede begon te stuiten, stonden er binnen rechts krachten op die moslims en integratie als bliksemafleider gebruikten om het neoliberalisme voort te kunnen zetten – zie de steun van de PVV voor het rechtse minderheidskabinet van VVD en CDA.
Bovendien heeft de grootste linkse partij, de PvdA, zelf het neoliberalisme omarmd en veel van haar traditionele aanhang in de arbeidersklasse van zich vervreemd. Nu GroenLinks de PvdA probeert rechts in te halen, zal zij die vervreemding versterken.
Vrije markt
Met Halsema als fractievoorzitter (2002-2010) kwam de verrechtsing van GroenLinks pas goed op gang. Haar ideologische bondgenoot was Bart Snels, die tussen 2004 en 2009 directeur was van het Wetenschappelijk Bureau en daarna tot politiek coördinator en perswoordvoerder promoveerde.
Het boek Vrijheid als ideaal dat hij in 2005 uitbracht markeert een belangrijk keerpunt. ‘Na de val van de Muur, maar ook na het einde van het neoliberalisme als politieke ideologie, kunnen links en rechts niet langer fundamenteel verschillen over hun visie op het functioneren van de kapitalistische economie,’ stelt hij daarin.
Zijn stelling bevat twee grote fouten. Ten eerste bewijst ‘de val van de Muur’ geenzins dat er geen alternatief is voor het kapitalisme. De Oostbloklanden waren namelijk staatskapitalistisch en niet socialistisch. Klimaatverandering, de groeiende kloof tussen arm en rijk, de economische crisis sinds 2008 zijn slechts enkele voorbeelden die laten zien dat het ‘superieure’ kapitalisme juist over zijn houdbaarheidsdatum heen is.
Wie realistische oplossingen wil die bijvoorbeeld daadwerkelijk klimaatverandering stoppen door ontwikkelen van duurzame energie kan beter het ‘onmogelijke’ eisen: dat mens en milieu boven winst moeten gaan.
Ten tweede is neoliberaal beleid helemaal niet voorbij, gezien de oplossingen waarmee regeringen de crisis te lijf zijn gegaan. Ze hebben weliswaar de staat gebruikt om bijvoorbeeld de banken te redden, maar alleen om te zorgen dat de rekening van de crisis niet bij de rijken maar bij werknemers, studenten, gehandicapten en anderen wordt neergelegd.
Marges
GroenLinks heeft zich neergelegd bij het feit dat de vrije markt de marges bepaalt waarin politieke keuzes kunnen worden gemaakt, en die marges worden alleen maar kleiner. Hierdoor komt de partij zelf met neoliberale voorstellen zoals de versoepeling van het ontslagrecht, met het argument dat ‘flexibiliteit’ goed is voor ‘de economie’.
Volgens Halsema is er een tweedeling ontstaan tussen outsiders, flexwerkers, en mensen met een vaste baan. Dus stelt zij voor om van iedereen maar een flexwerker te maken, in plaats van zekerheid te bieden aan de rest. De partijleiding lijkt daarmee in de schoenen van werkgevers en topmanagers te willen staan. Het feit dat het nieuwe kamerlid Jesse Klaver liever twee liberalen dan socialisten op Sociale Zaken ziet, past daarbij.
Het ‘sociaal-liberale’ marktdenken van GroenLinks wordt ook weerspiegeld in hoe zij een eigen aanhang probeert te vormen. De ‘ouderwetse’ categorieën van sociale klasse zijn weggegooid en vervangen met hippe categorieën uit de marketingwereld. GroenLinks richt zich nu op ‘post-materialisten’ en ‘hedonisten.’ Dit zijn slechts andere termen om de hogere professionele middenklasse aan te duiden die genoeg geld, vrije tijd en flexibiliteit heeft om post-materialistisch en hedonistisch te zijn.
Het is ook deze klasse van hogere professionele middenklasse die het in
toenemende mate binnen GroenLinks voor het zeggen heeft en niet wil opkomen
voor de belangen van al die mensen die voor een loon werken (of werkloos
zijn) en geen zeggenschap hebben over hun eigen arbeidsproces in bedrijven,
kantoren, ziekenhuizen en onderwijsinstellingen. Daardoor is de kans steeds
kleiner dat linkse leden van GroenLinks, die in de afgelopen jaren steeds
meer gemarginaliseerd zijn door de partijtop, een koersverandering kunnen
afdwingen.
Het is te hopen dat zij hun krachten bundelen met kritische leden
van de SP die niet willen dat hun partij GroenLinks achterna gaat, om samen
met andersglobalisten, de Internationale Socialisten en anderen fundamentele
kritiek op het kapitalisme te laten formuleren en buiten het parlement actie
te voeren tegen de sociale afbraak van het meest rechtse kabinet in
decennia. Dat is de voorwaarde voor effectieve oppositie, zoals de massale
demonstratie van studenten tegen bezuinigingen op het onderwijs duidelijk
maakt.
Nieuw links
De top van GroenLinks pleegt vaak te dwepen met ‘optimisme’, maar wie
daadwerkelijk optimistisch wil zijn, beschouwt de 18 miljard bezuinigingen
van het kabinet niet als onvermijdelijk. Deze bezuinigingen zouden nodig
zijn om de staatsschuld af te lossen, maar we mogen niet vergeten dat ze die
schuld ontstond toen de regering miljarden uitgaf om de banken en de
bedrijven te redden, terwijl zij juist de crisis veroorzaakt hebben en in de
jaren daarvoor forse winsten hebben gemaakt.
Er is echter een alternatief
voor de bezuinigingen. Zeven procent van de bevolking bezit de helft van al
het vermogen in Nederland. Slechts een belasting verhoging van 3 procent bij
deze groep zou 18 miljard opleveren. De verhoging van de belasting op winst
naar het niveau van 5 jaar terug, het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek
voor huizen boven 500,000 euro en het schrappen van de JSF zou verder
miljarden opbrengen die geïnvesteerd kunnen worden in groene energie, beter
openbaar vervoer, onderwijs, gezondheidszorg en de bestrijding van armoede
in Nederland en de rest van de wereld. Dit is mogelijk, maar alleen als de
politieke prioriteiten veranderen. Nieuw optimisme, is het bouwen aan een
nieuw links dat die ambitie waarmaakt.