Gramsci over dubbel bewustzijn

De Italiaanse marxist Antonio Gramsci (1891-1937) beschreef in de eerste helft van de vorige eeuw een arbeider als een ‘wandelende tegenstelling’, die enerzijds allerlei seksistische en racistische ideeën aanhangt, maar tegelijkertijd ook een trouwe vakbondsactivist kan zijn die vooraan staat in strijd. Gramsci ontwikkelde zo zijn theorie over ‘dubbel bewustzijn’, waarmee hij probeerde te verklaren waarom mensen tegenstrijdige ideeën hebben en hoe deze tegenstelling opgeheven kan worden in het voordeel van progressieve ideeën.
20 april 2010

Foto: Italiaanse poster met het portret van Gramsci en een tekst die wijst op het belang van agitatie, organisatie en educatie

Door Peter van Eerbeek

Gramsci was actief betrokken bij de Italiaanse socialistische beweging, in het bijzonder bij de massale fabrieksbezettingen en arbeidersraden in Turijn tijdens de revolutionaire periode van 1919-1920, de zogenaamde ‘Rode Jaren’. Het falen van deze revolutie legde de basis voor de opkomst van het fascisme onder leiding van Mussolini. In de aanvallen op elke vorm van linkse organisatie werd ook Gramsci opgepakt en opgesloten.

In zijn gevangenschap van 1926 tot 1935 schreef hij – ondanks grotendeels eenzame opsluiting en een verslechterende gezondheid – zijn bekendste werken, de Prison Notebooks. In deze verzameling artikelen, in cryptisch taalgebruik om de censor te misleiden, ontwikkelde Gramsci een veelvoud aan ideeën over strategieën en tactieken voor revolutie in West-Europa, voortbouwend op de ideeën van Marx en Lenin. Hij probeerde te verklaren waarom arbeiders de dominante ideeën van de heersende klasse zo vaak accepteren, hoewel ze objectief belang hebben bij de omverwerping van het kapitalisme. Daarbij maakte hij gebruik van het concept ‘hegemonie’, oftewel het overwicht van een partij of staat over andere partijen en staten, op gebieden als politiek, cultuur en ideologie.

‘Gezond verstand’

Startpunt hierbij was voor Gramsci dat filosofie een manier is om te kunnen omgaan met hedendaagse problemen. In zijn ogen zijn we allemaal filosofen. Immers, in onze taal, cultuur, religie, folklore en ideeën over het dagelijks leven liggen allerlei opvattingen over de wereld besloten. Maar de ideeën die we hebben zijn gefragmenteerd. Ze wijken af van hoe ze ooit in eerste instantie door intellectuelen en filosofen geformuleerd zijn. Het gemeenschappelijke bewustzijn is daarom een samenraapsel: ‘Het bevat elementen uit het Stenen Tijdperk en principes van meer ontwikkelde wetenschap, vooroordelen uit alle eerdere fases van de lokale geschiedenis en intuïties van een toekomstige filosofie van een wereldwijd verenigde mensheid.’ De ideeën die mensen hebben zijn daarom onderling meestal tegenstrijdig.

Gramsci beargumenteerde dat arbeiders twee soorten bewustzijn, of één tegengesteld bewustzijn hebben: ‘Een dat impliciet is in zijn activiteit en dat hem in de realiteit verenigt met zijn medearbeider in de praktische verandering van de wereld, en een oppervlakkig, expliciet en verbaal bewustzijn, dat hij heeft geërfd uit het verleden en niet-kritisch heeft geabsorbeerd.’

Het verschil tussen deze tegengestelde ideeën duidde Gramsci aan met het onderscheid tussen ‘common sense’ (gezond verstand) en ‘good sense’ (goed verstand). ‘Gezond verstand’ bestaat in de kern uit ideeën van de heersende klasse. Het idee bijvoorbeeld dat de topmanagers van bedrijven nu eenmaal veel meer mogen verdienen dan het gewone personeel omdat zij harder zouden werken en ‘meer verantwoordelijkheid’ dragen. ‘Goed verstand’ bestaat uit die ideeën die de reële ervaringen en belangen van arbeiders uitdrukken. In de eerste plaats bestaat dit uit het bewust worden van klassentegenstellingen, bijvoorbeeld het idee dat er iets niet klopt als topmanagers zichzelf enorme bonussen toebedelen, terwijl er tegelijkertijd een nullijn wordt gevraagd van het gewone personeel om werkgelegenheid te behouden.

Klassenbewustzijn

Juist in confrontaties met de heersende machten komen de tegenstellingen tussen de ideeën die een arbeider heeft over de wereld en de realiteit zoals hij of zij die ervaart naar voren. Want ondanks de dominante ideologie die arbeiders mogelijk aanhangen kunnen zij wel degelijk spontaan beginnen terug te vechten. Strijd is dan ook de fundamentele dynamiek die arbeiders in staat stelt ‘goed verstand’ van ‘gezond verstand’ te onderscheiden en daarmee klassebewustzijn te ontwikkelen.

In een actie of staking tegen het verhogen van de pensioenleeftijd kunnen arbeiders zich bewust worden van hoe racisme hen in de praktijk verdeelt, door allochtonen aan te wijzen als schuldige in plaats van de bazen en de regering. Deze ervaring waarin autochtone en allochtone arbeiders ontdekken dat ze eenzelfde belang hebben kan het begin zijn van het breken met racistische ideeën.

Revolutionair bewustzijn is voor Gramsci dus niet iets wat door revolutionairen van buitenaf aan de arbeidersklasse wordt opgelegd, maar iets wat al impliciet aanwezig is: ‘Het is niet een kwestie van het uit het niets introduceren van een wetenschappelijke vorm van denken in ieders individueel leven, maar van het renoveren en “kritisch” maken van een al bestaande activiteit.’ De betrokkenheid bij strijd stelt ons dus in staat om ons bewust te worden van de tegengestelde ideeën in ons eigen hoofd, en op basis hiervan nieuwe ideeën te ontwikkelen. Gramsci zegt hierover: ‘Elke revolutie is voorafgegaan door een lang proces van intense kritische activiteit, van nieuwe culturele inzichten en de verspreiding van ideeën door groepen mensen die deze in eerste instantie afwezen.’

Revolutionaire partij

Toch is het spontaan ontstaan van strijd niet voldoende om de tegenstellingen op te heffen. Gramsci benadrukte dat hiervoor een revolutionaire partij noodzakelijk is. Deze moet in staat zijn de inzichten die in de arbeidersklasse ontstaan uit spontane strijd, dus de elementen van ‘goed verstand’, te ontwikkelen tot een algemeen wereldbeeld en een collectieve kracht die in staat is om de wereld daadwerkelijk te veranderen: ‘Men kan zeker niet van elke arbeider uit de massa vragen om zich compleet bewust te zijn van de complexe functie die zijn klasse is voorbestemd uit te voeren in het proces van de ontwikkeling van de mensheid (…) Maar dit moet wel gevraagd worden van leden van de partij.’

Om de vooruitgang die voortvloeit uit strijd permanent te maken moet deze geïnstitutionaliseerd worden in een partij die zich ten doel stelt de maatschappij revolutionair om te vormen, als tegenwicht voor reformistische politieke partijen. In Gramsci’s ogen doen die juist pogingen om ‘gezond verstand’ te institutionaliseren, waarmee zij een barrière vormen voor het ontwikkelen van klassebewustzijn, of dat zelfs tegengaan.

Centraal voor Gramsci is de dynamische wisselwerking tussen spontane strijd, massabewegingen en de revolutionaire partij. Hoe misplaatst ook, vandaag de dag kijken arbeiders niet alleen naar linkse reformistische partijen voor oplossingen, maar ook naar uiterst rechtse partijen. Net zoals in het verleden zijn hun ideeën echter geen vaststaand gegeven, maar kunnen deze veranderen door strijd. En net zoals in de tijd van Gramsci is het de taak van revolutionairen zich in sociale strijd te mengen om het klassebewustzijn van arbeiders te helpen vergroten en hen in staat te stellen om de wereld fundamenteel te veranderen.

Kom naar de bijeenkomst over ‘Gramsci’s philosophy’ op het Marxisme Festival 2010 op 24 en 25 april: zie hier het programma.