De Georgische mensjewistische revolutie: Een historische tragedie

Leden van de Grondwetgevende Vergadering in Tbilisi, 1918.
In het boek The Experiment: Georgia’s Forgotten Revolution 1918-1921 onderzoekt Eric Lee de vaak vergeten geschiedenis van de door Mensjewieken bestuurde Georgische Democratische Republiek in haar korte bestaansperiode tussen 1918-1921.
22 november 2017

Door Ron Blom

Honderd jaar geleden vormde de Russische Revolutie van 1917 voor velen een symbool van hoop. Tegelijkertijd was er al meteen kritiek op de tekortkomingen van dit socialistische experiment onder aanvoering van de radicale bolsjewieken. De burgeroorlog, het oorlogscommunisme, de stalinistische contrarevolutie en de verschrikkingen van de Goelag resulteerden voor lange tijd in het gelijkstellen van de revolutie met onderdrukking. Het bezoedelde – zelfs tot ver na de val van de Berlijnse Muur – het idee van socialisme.

Een deel van de gematigde socialisten, waaronder Karl Kautsky, vestigden zijn hoop op het door de mensjewieken bestuurde Georgië, dat zich in 1918 onafhankelijk verklaarde van Rusland. Het experiment in Georgië laat volgens de Amerikaanse , maar in Engeland levende, journalist en historicus Eric Lee zien dat het ook anders kon.

Lee duikt in zijn boek in de geschiedenis van dit land en bekijkt wat hij noemt het democratisch socialistische experiment. De mensjewistische, pro-geallieerde variant van de Russische sociaaldemocratische beweging [zoals veel socialisten zich destijds nog noemden, red.] was al geruime tijd dominant in dit deel van het voormalige Russische tsarenrijk. Lee benadrukt in zijn boek het na de onafhankelijkheid functionerende meerpartijensysteem, de persvrijheid en de bewegingsvrijheid van vakbonden en coöperaties.

De Georgische Democratische Republiek bestond slechts een drietal jaren voordat deze gewelddadig werd vernietigd. Dat gebeurde in opdracht van de oorspronkelijk uit Georgië komende bolsjewiek Jozef Stalin, die weinig ophad met het Georgische nationalisme.

Revolutionaire hervormingen

Georgië vormde vanaf 1801 een provincie van tsaristisch Rusland, de spreekwoordelijke gevangenis der volkeren. De bevolking bestond in 1917 voor 57 procent uit Russen en onderdrukte andere volken maakte 43 procent van het totaal uit. Het zaad van de revolutie werd in Georgië gezaaid door de boerenopstand die van 1904 tot 1906 woedde in het westelijke district Guria. Als gevolg van de revolutionaire gebeurtenissen van 1917 aan het einde van de Eerste Wereldoorlog verklaarde het land zich onafhankelijk.

De mensjewistische sociaaldemocraten onder leiding van Noe Zhordania introduceerden met overweldigende steun van boeren en intellectuelen vanaf 1918 gelijksoortige landhervormingen als ten tijde van de ‘Guriaanse Republiek’. Begin 20ste eeuw werd dit agrarische voorbeeld van revolutionair zelfbeheer regelmatig vergeleken met de Parijse Commune. In plaats van nationalisatie of collectivisering was er sprake van landoverdracht aan de boeren. Anders dan in Rusland was er geen sprake van strijd tussen stad en platteland en heerste er ook geen hongersnood.

Deze sociaaldemocraten die zichzelf net als de bolsjewieken marxisten noemden introduceerden vrouwenkiesrecht en organiseerden verkiezingen voor een grondwetgevende vergadering waaraan vijftien politieke partijen deelnamen. In tegenstelling tot de rest van het voormalige tsarenrijk hadden de mensjewieken hier niet te maken met afnemende populariteit. De Georgische sociaaldemocraten wonnen 109 van de 130 zetels. De bolsjewieken die zich veelal op het noordelijk gelegen Rusland richtten deden ook mee, maar speelden vooralsnog geen rol van betekenis.

Contrarevolutionaire legers

Georgië was neutraal ten gunste van de Witte contrarevolutionaire Legers. Mede om de toestroom van olie uit Bakoe in Azerbeidzjan veilig te stellen waren er achtereenvolgens Duitse en Britse troepen gelegerd. Op de achtergrond speelde steeds de dreiging van Turkse invallen. De buitenlandse soldaten probeerden vanuit Georgië het bolsjewistisch experiment te vernietigen door steun te verlenen aan de Witte legers die gebruik maakten van Georgisch grondgebied om de strijd aan te gaan met het door Trotski aangevoerde Rode Leger. De Russische mensjewieken wilden dan ook niets te maken hebben met de Georgische partijgenoten.

In december 1918 vocht Georgië een korte oorlog uit met Armenië. Tot overmaat van ramp werd Georgië –net als tegenwoordig – geplaagd door etnische conflicten. Daarbij traden de mensjewieken beslist niet zachtaardig op. Lee moet niettegenstaande zijn openlijke sympathie vaststellen dat ‘Ondanks alle resultaten, de sociaaldemocratische regering beschadigd werd door grove en gewelddadige pogingen om de Georgische nationale minderheden te onderdrukken’.

Een bloedig ingrijpen dat Trotski niet zonder reden zag als vergelijkbaar met zijn eigen ingrijpen gedurende de burgeroorlog. Daarbovenop had Georgië ook nog eens te kampen met een economische crisis. De plaatselijke bolsjewieken – ofschoon klein in aantal – daagden de mensjewistische regering steeds uit met openlijke steun van de bolsjewistische partij in Rusland en zelfs met couppogingen in november 1919 en mei 1920.

Invasie door Stalin

Vroeg in 1921 maakte een inval van het Rode Leger, in opdracht van de Georgische bolsjewieken Ordzhonikidze en Stalin, een einde aan het experiment. Dat gebeurde onder het voorwendsel van een bolsjewistische opstand, maar in werkelijkheid ging het om de Bakoe-Batumi spoorweg. Lee suggereert niet ten onrechte dat Lenin en Trotski hier aanvankelijk niets van af wisten ook al blijft hij hun regime ‘totalitair’ noemen.

Lenin en Trotski waren onder andere vanwege strategische redenen niet blij met de Georgische onafhankelijkheid, maar konden er mee leven en sloten een verdrag. Maar toen de invasie eenmaal een feit was, rechtvaardigde Trotski de militaire operatie door middel van zijn boek Tussen Rood en Wit.

De invasie was niet zomaar een vergissing, zoals de beslissing van het Rode Leger om in 1920 agressieve binnenvallende Poolse troepen tot in Polen zelf te achtervolgen in de hoop om een arbeidersrevolte te stimuleren (waar Trotski ook al tegen was). Het was ook geen door de tegenstander aan het arbeidersregime opgedrongen ‘tragische noodzakelijkheid’.

De bevolking verzette zich langdurig met steun van de mensjewistische volksgarde tegen de bezetting. Ook de bolsjewieken in Georgië vroegen in 1922 om meer autonomie en betere behandeling van de nationale gevoelens. Dit zette Lenin aan tot het lanceren van zijn laatste politieke campagne tegen het groot-Russisch chauvinisme van Stalin. De inmiddels zieke Lenin droeg Trotski op die campagne voort te zetten. Tevergeefs, een massale opstand in 1924 in Georgië werd gruwelijk onderdrukt door de inmiddels gestaliniseerde Moskouse regering.

Conclusie

Achteraf kan de invasie in Georgië gerust beschouwd worden als een belangrijke stap in het integreren van een segment van de bolsjewistische partij in een conservatief centrale regeringsbureaucratie en daarmee het wurgen van arbeiders politiek. Het wijst ons tevens op het belang van een juiste nationaliteitenpolitiek met respect voor minderheden en een onverzoenlijkheid richting chauvinisme van de heersende mogendheid. Ofschoon niet altijd even consequent probeerden Lenin en Trotski hier tegen de stroom in aan vast te houden.

Hoewel Lee`s The Experiment sterk pro-mensjewistisch gekleurd is en ook niet altijd even overtuigend, is het een informatief boek over een interessant experiment gedurende een turbulente periode. Het blijft evenwel hypocriet om de bolsjewieken te veroordelen dat ze niet samenwerkten met de mensjewieken. In tegenstelling tot Rusland werd Georgië niet geconfronteerd met pogroms en militaire invallen vanuit alle hoeken. Honderd jaar later moeten we vaststellen dat zoeken naar helden niet zo zinvol is en dat de Georgische mensjewistische republiek net zoals het bolsjewistische experiment in het Russische Noorden tegenstrijdig en complex is.

Eric Lee, The Experiment. Georgia’s Forgotten Revolution 1918-1921, Zed books, 16,50 euro