Werkloos, ontheemd en verbitterd: leven in bezet Afghanistan
Door Guy Smallman, vanuit Herat
Het is kwart over zes ’s ochtends en vlak voor een kruispunt dat bekend staat als Badmorghan staan vijfhonderd mannen in een rij langs de weg, gehuld in dekens tegen de ijzige kou. Dit is een van de zeven plekken rond Herat waar zich elke ochtend ongeveer duizend werkloze arbeiders verzamelen. Ze staan er sinds half vijf, in de hoop uitverkoren te worden voor een dag werk op een van de bouwprojecten in de buurt. Wie geluk heeft zal tussen de tien en twaalf uur bezig zijn en in die tijd het equivalent van 2,70 euro verdienen. De meesten gaan echter met lege handen weer naar huis.
Als we aankomen komen er meteen zo’n vijftig mensen om ons heen staan. Mijn vertaler legt uit dat we hier alleen zijn om te praten. De meesten willen wel praten, want ze vervelen zich en het ziet er niet naar uit dat er vandaag nog werk voor hen zal zijn. Rond zes uur zijn de laatste ronselaars meestal vertrokken.
De leeftijd van de arbeiders loopt uiteen: van oudere tieners tot mannen van onderin de vijftig. Allemaal hebben ze familie om voor te zorgen. Werklozen die niet getrouwd zijn gaan naar Iran, Dubai of Tadzjikistan, waar de lonen hoger zijn en de werkomstandigheden beter. De meeste mannen om ons heen komen van het platteland rond Herat.
Wakil komt uit het district Obeh en heeft 125 kilometer gelopen op zoek naar werk. Hij deelt een kamer met zes andere werkloze arbeiders. Voorheen trachtte hij geld te besparen door in vervallen gebouwen te overnachten, maar hij werd ziek en moest verkassen. Wakil klaagt bitter over het gebrek aan investeringen in de agrarische sector en legt de schuld bij de bezetting.
‘De Amerikanen hebben de zaken alleen maar erger gemaakt’, vertelt hij me. ‘Zonder veilige wegen en open grenzen kunnen onze boerderijen geen zaken doen. Mijn vader handelde in appels en was een rijk man. Maar ik kan nu niet eens genoeg verbouwen om mijn eigen familie te onderhouden. De buitenlandse troepen hebben strijders uit Pakistan en het Midden-Oosten hierheen gelokt.’
Azmaray heeft 14 kilometer gefietst. Hij vertelt me dat hij meestal werk krijgt voor een dag of voor maximaal vier dagen. Twee van zijn drie kinderen werken eveneens, om het inkomen van de familie op peil te houden. Azmaray geeft de schuld voor de ellende aan de Afghaanse regering: ‘De president zou vrede moeten sluiten met de Taliban’, zegt hij. ‘Er zijn geen banen omdat de werkgevers bang zijn voor ontvoeringen en zelfmoordaanslagen. Niemand wil hier bouwen.’ Als ik hem vraag waarom er geen werk is in zijn eigen dorp, vertelt hij me dat de boomgaarden die daar van oudsher in de familie waren, doodgingen toen de Russen in de jaren tachtig de irrigatiekanalen verwoestten.
Terzijde van de anderen staat een groepje mannen die duidelijk onderaan de pikorde bungelen. Men vertelt me dat ze altijd de laatste zijn die werk krijgen en het minste betaald krijgen. Ze zijn gevlucht voor de gevechten in de naburige provincie Farah. Omdat ze alleen Pashto spreken en uit gebieden komen die door de Taliban worden gecontrolleerd, zijn ze verdacht in de ogen van de anderen. ‘Ze zouden werk kunnen krijgen’, vertelt een plaatselijke inwoner. ‘De Taliban betaalt tot zo’n vijftien dollar per dag.’
Dit artikel is een vertaling van Jobless, displaced and bitter—life inside the West’s occupation of Afghanistan. Vertaling door webredactie socialisme.nu.