FNV-top koerst af op het volgende slappe polderakkoord

Foto: Christiaan Krouwels
Begin deze maand publiceerde de Sociaal-Economische Raad (SER), waarin vakbonden, werkgevers en onafhankelijke neoliberale economen vertegenwoordigd zijn, een nieuw advies. De bedoeling is om werkenden meer zekerheid te geven, maar daarin slagen deze plannen niet. Wel leveren ze het kapitaal extra subsidies op. De vakbeweging zou deze agenda niet moeten steunen en eigen eisen naar voren moeten schuiven.
17 juni 2021

In het nieuwe advies ‘Zekerheid voor mensen, een wendbare economie en herstel van de samenleving’ trekt de SER aan de bel over een aantal grote structurele problemen die door een nieuw kabinet aangepakt zouden moeten worden. Decennia van neoliberale afbraak, van pro-rijkenbeleid en van flexibilisering hebben voor grote problemen gezorgd. En die problemen zijn nu dusdanig dat niet alleen de mensen die er direct door worden getroffen, maar indirect ook het grote kapitaal er last van krijgt.

Zo vreest de SER dat de woningnood en de torenhoge huizenprijzen een negatief effect hebben op de mobiliteit op de arbeidsmarkt. Als het vinden van een woning in de buurt van een toekomstige baan immers heel moeilijk of onmogelijk is, dan kan dat voor problemen zorgen voor werkgevers. Die zullen dan mogelijk een hoger loon moeten bieden om personeel te kunnen werven.

Ook maakt de SER zich zorgen over het feit dat veel jongeren het stichten van een gezin uitstellen. Een eigen huis en een vaste baan zijn voor velen onbereikbaar geworden. Dat jongeren als gevolg van deze ontwikkelingen later aan kinderen beginnen, is een probleem aan het worden voor het kapitaal, dat immers drijft op de uitbuiting van arbeidskrachten. Voor het kapitalistische systeem als geheel is het namelijk noodzakelijk dat er sociale reproductie plaatsvindt. Dat wil onder andere zeggen dat er een nieuwe generatie arbeiders moet opgroeien, opgevoed en opgeleid moet worden.

Als minder werkenden het zich kunnen veroorloven om een gezin te stichten, dan zou er op langere termijn zo maar eens een tekort aan arbeidskrachten kunnen ontstaan. En dat kan grote gevolgen hebben, want hoe krapper het aanbod, des te meer werkenden eisen kunnen stellen aan hun werkgever. Voor je het weet willen ze een beter loon en meer sociale rechten en dan komt het ‘verdienvermogen’ van de Nederlandse economie in het geding.

Andere problemen die de SER aankaart zijn bijvoorbeeld de oplopende kosten en teruglopende kwaliteit van het onderwijs, wat ervoor zorgt dat minder jongeren gaan studeren of een Master gaan doen. De lange wachtlijsten in de zorg zijn een probleem, omdat mensen die ziek worden daardoor langer dan nodig in de ziektewet zitten. Tot slot leidt de neoliberale kaalslag bij   publieke uitvoeringsorganisaties zoals de Belastingdienst, het UWV en de gemeenten ertoe dat de dienstverlening aan bedrijven ook in de problemen komt.

Wat opvalt aan de problemen die de SER aankaart, is dat ze allemaal voortkomen uit het grote succes van het neoliberale project dat de SER altijd heeft gesteund. Dat beleid is altijd aangejaagd door kapitalisten, omdat het in hun individuele belang was. De enorm ontwrichtende maatschappelijke gevolgen van dit beleid leveren nu echter problemen op voor het kapitaal als geheel.

Alles flex

Het SER-rapport beweert een integrale visie te geven die in het geheel zou moeten worden aangenomen door een toekomstig kabinet. In werkelijkheid zijn eigenlijk alleen de plannen over de arbeidsmarkt enigszins uitgewerkt. Op andere thema’s belooft de SER in de toekomst nog met uitgewerkte adviezen te komen.

Voor wat betreft de arbeidsmarkt is de centrale gedachte in het SER-advies het typisch neoliberale idee dat flexibilisering het gevolg is van te inflexibele vaste contracten. Als een werknemer met een ‘vast contract’ net zo makkelijk ontslagen kan worden als een flexwerker, dan is ‘flexwerk’ immers niet meer zo belangrijk. Te meer omdat de loonkosten (maar daarmee niet noodzakelijk de lonen) van flexwerk nogal eens hoger liggen dan de loonkosten van vaste contracten.

De SER wil daarom aan twee kanten iets doen: flexconstructies moeten worden ingeperkt en de drempel om een vast contract te geven verlaagd. Voor wat betreft dat eerste worden enkele goede voorstellen gedaan. Maar ze zijn volstrekt onvoldoende om een einde te maken aan flexwerk en onzekerheid. Nulurencontracten moeten worden verboden en uitzendkrachten moeten minstens dezelfde sociale rechten hebben als ander personeel. Maar scholieren, studenten en seizoenswerkers zijn uitgesloten van sommige van deze maatregelen. Voor hen blijft flexwerk de norm.

Daarbij worden contracting-constructies – een vorm van uitzendwerk waarbij personeel wordt aangestuurd door een leidinggevende van het contractingbureau en niet direct door de opdrachtgever – voorlopig helemaal niet aangepakt, omdat dat te ingewikkeld zou zijn. De SER waarschuwt voor een ‘waterbedeffect’ als haar adviezen selectief overgenomen zouden worden, maar laat zelf de deur naar alternatieve  flexconstructies wagenwijd openstaan.

Hetzelfde geldt voor reguliere tijdelijke arbeidscontracten. De SER wil de mogelijkheden om die te stapelen weer een beetje beperken. Een werkgever mag nog maximaal drie tijdelijke contracten aanbieden voor een periode van maximaal drie jaar. Die verandering is in de praktijk echter betekenisloos, want met een tweede bv is deze beperking moeiteloos te omzeilen en kunnen werkenden eindeloos in tijdelijke contracten gehouden worden. Dat is nu bijvoorbeeld in het hoger onderwijs de norm.

Arbeid subsidieert kapitaal

Deze voorstellen bieden daarom geen oplossing voor het probleem van flexibilisering. Anderzijds wordt er wel werk gemaakt van het verder pamperen en subsidiëren van werkgevers om hen te verleiden tot het aanbieden van vaste contracten. Als het economisch slecht gaat kunnen werkgevers de arbeidsduur van hun personeel straks bijvoorbeeld eenzijdig verlagen met twintig procent. Werknemers worden dan alsnog volledig doorbetaald op kosten van de belastingbetalers. En aangezien grote bedrijven en vermogenden maar nauwelijks belasting betalen, komt het er in belangrijke mate op neer dat arbeiders de kapitalisten gaan subsidiëren. Als het aan de SER ligt, verandert er voorlopig niets aan het regressieve belastingstelsel dat de werkenden veel en bedrijven en vermogenden weinig belasting laat betalen.

Sterker nog: het grote kapitaal kan al haast niet meer belastingvoordelen krijgen dan het nu al heeft. Daarvoor moet immers wel belasting worden betaald en dat doen bedrijven nauwelijks. Precies daarom zijn de neoliberalen, die zogenaamd een kleine overheid nastreven, nu ineens zulke grote fans van subsidies. Zolang die maar ten goede komen aan ultrarijke parasieten en niet aan linkse hobby’s.

Ook wordt er in het advies met geen woord gerept over het bestrijden van misbruik van deze maatregel. Dat is opvallend, want in feite wordt de NOW-regeling, die onderdeel is van de coronasteun aan bedrijven, hiermee permanent gemaakt. Volgens ambtenaren van het ministerie van Financiën is het overgrote deel van de 33 miljard euro die de staat aan coronasteun uitkeerde, terechtgekomen bij bedrijven die daar geen recht op hadden. Voor de SER is dit soort zakkenvullerij kennelijk geen probleem.

Mixed bag

Op andere punten is het SER-advies vooral een mixed bag. Het minimumloon moet omhoog, maar met hoeveel en per wanneer is onduidelijk. Kinderopvang, zo werkt de SER in een apart rapport uit, moet toegankelijker worden voor mensen met een laag inkomen of zonder baan. Ook bekritiseert het het toeslagensysteem dat ervoor zorgt dat 80 procent van de ouders nacorrecties krijgt en de toegankelijkheid van de kinderopvang enorm beperkt. Het stelt daarom voor om kinderopvangtoeslag voortaan direct aan de kinderopvang over te maken. Dat is een nogal voor de hand liggende maatregel die al bij de eerste signalen over het toeslagenschandaal genomen had kunnen en moeten worden en heel veel ellende had kunnen voorkomen.

Maar het socialiseren van de kinderopvang lijkt voor de SER geen optie, terwijl dat het mogelijk zou maken om de zorg voor kinderen centraal te stellen, om fraude tegen te gaan en om de kosten beheersbaar te houden. De kern van de ellende is namelijk dat de privatisering van de kinderopvang de deur openzette voor zakkenvullende particuliere ondernemers.

Verlofregelingen moeten wat de SER betreft worden ‘herzien’, maar langs welke lijnen is niet duidelijk. De kostendelersnorm moet eindelijk worden afgeschaft en dat is enorm goed nieuws, omdat die norm kinderen van mensen met een uitkering de facto veroordeelt tot een leven in armoede. Maar tegelijkertijd blijft bijvoorbeeld wel de ‘primarkpremie’ in stand, een regeling die bedrijven die hun personeel een laag salaris betalen nog eens extra beloont met een dikke subsidie.

De problemen die het gevolg zijn van decennia van ongebreideld kapitalisme worden met deze voorstellen dus bij lange na niet opgelost, ook al staan er hier en daar kleine stappen in de goede richting in. Een substantiële verbetering van de positie van werkenden of mensen zonder baan biedt het SER-advies al helemaal niet. Dé centrale overweging is dat zoveel mogelijk mensen beschikbaar moeten zijn voor werk om zo de lonen laag en de winsten hoog te houden. De voorstellen die positief uitpakken voor veel werkenden – zoals de uitbreiding van de toegang tot kinderopvang of het afschaffen van de kostendelersnorm – staan volledig in dat kader. Dit advies is helemaal geschreven vanuit de belangen van de werkgevers en pakt op een aantal punten min of meer toevallig positief uit voor ons.

Slap compromis zonder strijd

En dat is het fundamentele probleem met dit SER-advies. Als het Ledenparlement de ondertekening van dit advies bekrachtigt, zal de FNV zich binden aan een slap advies aan een nieuw kabinet. Dat zal hoogstwaarschijnlijk een hard rechtse voortzetting worden van Rutte III en niet geneigd zijn dit rapport zomaar over te nemen. In plaats daarvan valt te verwachten dat het kabinetsbeleid nog meer in het voordeel van het kapitaal zal zijn. De FNV-leiding beeldt zich in, dat het dan samen met de werkgevers tegen het kabinet kan optrekken. Maar de werkgevers hebben daar geen enkel belang bij. Zij hebben een advies uitonderhandeld dat volledig in hun belang is en krijgen van het kabinet straks nog een beetje meer. De vakbondsleiding krijgt dan de schone taak om haar eigen achterban te gaan mobiliseren voor een agenda die de onze niet is. Elzinga en co staan dus al bij voorbaat schaakmat, maar net als na het sluiten van het pensioenakkoord zal dat kwartje vermoedelijk nooit vallen.

Ondertussen wordt er geen poging ondernomen om een agenda op te stellen die wél in het belang van werkenden is en blijft ons klassenbelang nog altijd volledig buiten beeld. Voor de vakbeweging is dat een heel slecht begin van Ruttes nieuwe regeerperiode. Het is van het allergrootste belang dat we een begin maken met het herstellen van de vakbondsmacht die geërodeerd is door decennia van neoliberalisme en de uitverkoop van onze rechten door de polderkoers van de vakbondsleiding. De enige manier om dat te doen is om te herkennen dat het historische bestaansrecht van de vakbeweging ligt in het organiseren van de werkende klasse en het verdedigen van onze belangen.

De voortzetting van de polderkoers onder het voorzitterschap van Tuur Elzinga maakt dat heel moeilijk. Elzinga zoekt het bestaansrecht van de vakbeweging heel ergens anders, namelijk in haar rol als sociaal dienstverlener voor werkenden en als schakel in de neoliberale werk-naar-werk keten. Aangezien de werkgevers de vakbeweging ook liever als een dienstverlener dan als een strijdorganisatie zien, helpen zij graag om deze ambitie te verwezenlijken. In het SER-advies krijgen de vakbonden daarom een rolletje in het adviseren van werkenden die ander werk zoeken. Zij kunnen helpen met ‘loopbaanvragen, het stimuleren en begeleiden van werkenden naar scholing- en opleidingen en naar VWNW-trajecten.’

Vechten voor onze eigen eisen (en niet die van de baas)

Een vakbeweging die zich opvat als een strijdorganisatie van de werkende klasse zou de reële problemen die de SER aankaart ten eerste al in een heel ander licht zien en ten tweede op een heel andere manier willen oplossen. We zouden daarom heel andere eisen moeten stellen dan de eisen die de SER naar voren schuift.

Goede betaalbare huisvesting is voor ons geen noodzakelijk kwaad om de beschikbaarheid van arbeidskrachten te garanderen, maar een elementair sociaal recht dat met hand en tand verdedigd zou moeten worden. Daarom zouden de woningbouwcorporaties opnieuw gesocialiseerd moeten worden en de opdracht moeten krijgen om ervoor te zorgen dat er voldoende goede woningen zijn en dat de totale woonlasten binnen de Nibud-norm blijven. Dat wil zeggen dat niemand meer dan 33 procent van het inkomen kwijt mag zijn aan woonlasten, ook als je een uitkering hebt. Nu betalen mensen in de bijstand gemiddeld meer dan de helft van hun inkomen aan woonlasten.

Het idee om werkgevers te subsidiëren als ze hun loonkosten niet meer kunnen betalen is een interessante. De burgerlijke ideologie is immers dat kapitalisten zogenaamd recht zouden hebben op hun door uitbuiting verkregen winsten, omdat ze nu eenmaal zoveel risico nemen. Maar in de praktijk wordt dat risico in de meeste gevallen afgewenteld op de staat en daarmee grotendeels op de werkenden die – in tegenstelling tot vermogenden en multinationals – wél belasting betalen.

Bedrijven die subsidie nodig hebben om te kunnen blijven bestaan, zouden daarom vermaatschappelijkt moeten worden. Ze moeten eigendom worden van de gemeenschap en collectief worden beheerd zonder winstoogmerk maar met het maatschappelijk belang als uitgangspunt. Dat zou bijvoorbeeld zonder meer moeten gelden voor een bedrijf als KLM dat enorm veel staatssteun kreeg en die steun vervolgens gebruikte om de topman een miljoenenbonus uit te keren. Het is onacceptabel dat subsidies worden uitgekeerd aan bedrijven die er alles aan doen om de planeet onleefbaar te maken, de verlaging van de uitstoot van broeikasgassen stelselmatig tegenwerken, de zakken van een kleine groep parasieten vullen en hun personeel daarvoor uitbuiten. En vervolgens ook nog de ruimte krijgen om als private kapitalistische bedrijven te blijven voortbestaan.

Als het gaat om de bescherming van werkenden en om werkzekerheid, dan zouden vaste contracten werkelijk de norm moeten zijn. Constructies om werkenden in flexposities te houden moeten verboden worden. Het overtreden van regels die de sociale rechten van werkenden beschermen – waaronder ook arbo-regels – zou in het wetboek van strafrecht moeten worden opgenomen. Nu kunnen werkgevers de rechten van hun personeel schenden zonder dat het gevolgen voor hen heeft. Werkgevers die hun personeel willens en wetens in gevaarlijke situaties brengen (zoals tijdens de coronacrisis op grote schaal gebeurde) zouden minimaal vervolgd moeten worden voor poging tot mishandeling van hun personeel.

Er moet gestreefd worden naar volledige werkgelegenheid. Dat betekent enerzijds het vergroten van toegang tot de arbeidsmarkt, maar anderzijds ook het eerlijk verdelen van de beschikbare arbeid door arbeidstijdverkorting met behoud van loon, met een 32-urige werkweek als eerste tussenstation.

Spreek de waarheid

Dit soort voorstellen zullen natuurlijk nooit met instemming van het grote kapitaal of van de regeringspartijen worden ingevoerd. Maar zaken als de vijfdaagde werkweek of zelfs het verbieden van nachtwerk voor kinderen werd in de beginfase van het kapitalisme decennialang voor onmogelijk gehouden door de heren kapitalisten. Een van de meest voor de hand liggende lessen van de geschiedenis van de arbeidersbeweging is, dat het een heel slecht idee is om ons vooraf te laten beperken door wat het kapitaal bereid is om ons toe te staan.

Zelfs als het zo zou zijn dat de vakbeweging te zwak is om op korte termijn substantiële verbeteringen af te dwingen, dan blijft het heel belangrijk om de belangen van de meerderheid van de bevolking te verwoorden en zo een alternatief te schetsen voor de wereld waar we nu in leven. Er moet gebroken worden met de traditie van de vakbondsleiding om de belangen van de bedrijven te helpen verkopen als ‘ons belang’. Het gevolg van die koers is geweest dat de belangen van de meerderheid van de bevolking nauwelijks worden besproken, laat staan behartigd en dat daarom voor heel veel mensen volstrekt onduidelijk is geworden waarom ze lid zouden moeten zijn van een vakbond. Er zijn immers wel goedkopere rechtsbijstandverzekeringen.

Daarnaast is het belangrijk dat de vakbeweging geen compromissen sluit zonder strijd. Het is heel goed mogelijk dat strijd eindigt in een compromis – dat is bijna altijd zo. Maar het begint bij onze belangen en onze kracht. Als we het gevecht aan moeten gaan met het kabinet, dan vechten we ten minste voor onze belangen en niet voor de belangen van de werkgevers met de belofte dat ze ons vervolgens ook wat gunnen.

Tot slot moet de leiding van de vakbeweging ophouden met het zaaien van illusies en valse verwachtingen. De werkgevers zijn nooit een betrouwbare partner. Door te doen alsof zij aan onze kant staan worden gevaarlijke illusies gezaaid en wordt tijd verspeeld die we hard nodig hebben om onze eigen kracht op te bouwen.

Van loze beloftes naar nieuwe teleurstellingen

Dit SER-advies is geen frontale aanval op de belangen van werkenden. Op sommige punten levert het ons zelfs wat op. Maar we vinden in dit advies geen oplossingen voor de grote problemen die tijdens de coronacrisis nog scherper aan het licht traden. En bovendien is het nog maar de vraag waar de regering straks mee komt. Als we straks in actie moeten komen tegen het kabinet, dan doen we dat met de omarming van dit akkoord vanuit een verzwakte positie en voor eisen die de onze niet zijn.

Het besef zou mogen indalen dat we niets gratis zullen krijgen. FNV-vicevoorzitter Zakaria Boufangacha belooft in De Telegraaf bijvoorbeeld dat er een heuse ‘loongolf’ aankomt, maar verderop in hetzelfde artikel blijkt al duidelijk dat hij die belofte helemaal niet kan waarmaken. ‘We zien werkgevers radicaliseren’, zegt Boufangacha. ‘Als het slecht gaat willen ze geen afspraken maken, maar als het weer aantrekt kan het zogenaamd ook niet vanwege concurrentie of globalisering. Ze zijn niet meer in staat om in een normaal overleg tot een akkoord te komen.’

In een artikel op Joop.nl over hetzelfde onderwerp vraagt Boufangacha de werkgevers wanneer zij hun ‘mooie woorden’ gaan ‘omzetten in daden’. Vervolgens vraagt hij zich af ‘Hoe lang [we dit] als samenleving nog [blijven] accepteren’. Maar wie binnen de samenleving zou het voortouw nemen om het gevecht met de werkgevers aan te gaan als het de FNV zelf niet is?

Boufangacha draait om de logische conclusies heen. De werkgevers gaan voor hun eigen belang. Ze gunnen ons uit zichzelf helemaal niets. De enige manier om dat te veranderen is door er door middel van acties voor te zorgen dat het ze heel veel kost om onze eisen te negeren. Als vakbondsleider zou Boufangacha dat moeten benadrukken: we kunnen vooruitgang boeken, maar het gaat niet vanzelf, we zullen ervoor moeten organiseren en moeten vechten.

Door steeds te doen alsof het allemaal vanzelf wel onze kant op komt, verongelijkt te doen als dat opnieuw niet gebeurt en vervolgens naar anderen te wijzen, organiseert de vakbondsleiding alleen nieuwe teleurstellingen, demoraliseert ze de vakbeweging en legt ze de basis voor steeds nieuwe nederlagen. Het Ledenparlement van de FNV zou deze SER-agenda daarom moeten afwijzen en een eigen agenda naar voren moeten schuiven die wél oplossingen biedt voor de problemen en de belangen van werkenden als uitgangspunt neemt.

Update: het Ledenparlement van de FNV heeft het SER-advies inmiddels onderschreven.