Financiële crisis is nog lang niet over

Geharde voorstanders van het kapitalisme zijn in de verleiding om te beweren dat de wereldwijde financiële en economische crisis voorbij is. Maar zelfs als enkele acute problemen zijn opgelost, geven deze resultaten geen garanties voor de toekomst – integendeel.
1 mei 2011

Foto: Man promoot uitverkoop op lokale markt in Sjanghai, 30 april.

Door Alex Callinicos

Volgens een artikel in de Financial Times van zaterdag 23 april beschikken de beleggingsfondsen, die winst maken door speculatief gokken op de financiële markten, nu over meer dan 2000 miljard dollar: ‘meer geld dan ze ooit hebben beheerd, en nog meer dan in de hoogtijdagen vóór de crisis, in 2007. Toen maakte deze bedrijfstak aanspraak op 1.930 miljard aan investeringen van cliënten’.

‘Namen als Paulson & Co en Brevan Howard, bedrijven die recentelijk miljarden dollars winst hebben gemaakt voor hun oprichters en hun cliënten, ondervonden dat de crisis heeft bijgedragen in plaats van afgedaan aan het aura van investeerders dat beleggingsfondsen standaard hebben.’

Maar in werkelijkheid is de situatie minder rooskleurig dan zulke rapporten suggereren. Het herstel uit de wereldwijde recessie van 2008-2009 berust op twee steunpilaren die elkaar potentieel kunnen ondergraven.
De eerste is China. De heersende klasse van China heeft haar collectieve staatscontrole over de banken behouden, en daarmee de speculatieve gekte voorkomen waardoor de Amerikaanse en Europese financiële systemen onderuit gingen. Ze hebben de banken gebruikt om 1000 miljard dollar in de economie te pompen, vooral in de vorm van leningen om investeringen te bekostigen.

China zag dus een pijlsnelle economische groei, en trok andere economieën mee die het land voorzien van grondstoffen en voedsel, zoals Brazilië en Zuid-Afrika. Het is ook dankzij zijn rol van exporteur van hoogwaardige industrieproducten aan China dat Duitsland een ‘stormachtig’ herstel heeft genoten, zoals het hoofd van de Duitse centrale bank het afgelopen maand noemde.

Maar het is de kracht van de Chinese hoogconjunctuur die destabiliserend werkt. Het geld waarmee de staat de economie heeft overspoeld, heeft een vermogenszeepbel veroorzaakt. De situatie lijkt onrustbarend veel op de situatie in de VS en delen van Europa waardoor de crisis is uitgebroken. Bovendien heeft China’s schijnbaar onverzadigbare honger naar voedsel en grondstoffen bijgedragen tot de scherpe prijsstijging van basisgoederen.

Grondstoffen

Het meest zichtbaar is dit in de olieprijs, die weer boven de 100 dollar ligt, 35 procent hoger dan vorig jaar. Maar naast de stijgende prijs van olie, groeide de goederenindex van het Internationale Monetaire Fonds tussen de zomer van 2010 en februari 2011 met maar liefst 32 procent. Daardoor stegen de voedselprijzen, wat één van de factoren was in het ontstaan van de revoluties in de Arabische wereld. Op een banaler niveau heeft de olieprijs ook invloed: Barack Obama’s verkiezingscampagne heeft een nogal slappe start gemaakt vanwege de onvrede bij de kiezers over de hoge benzineprijzen.

In China zelf heeft de inflatie met 5,4 procent het hoogste niveau bereikt van de afgelopen 32 maanden. Woede over stijgende brandstofprijzen en havengelden bracht vrachtwagenchaufferus ertoe om de grootste haven in het land te blokkeren, de Boashan haven van Shanghai. Dit conflict vindt plaats tegen de achtergrond van het schandaal van vorig jaar, over het grote aantal zelfmoorden onder arbeiders in de enorme fabrieken van Foxconn in Shenzhen, waar electronische onderdelen gemaakt worden, en stakingen in autofabrieken die in Japanse handen zijn. Deze onrust dwong de Chinese autoriteiten ertoe het minimumloon te verhogen. Voor de ontwikkelde economieën betekende dit dat ze niet meer op China kunnen rekenen als een bron van steeds goedkopere industrieproducten.

China begint de inflatie te exporteren. Volgens de heersende neoliberale orthodoxie is de gewone remedie voor hoge inflatie het verhogen van de rente, zodat economische activiteit wordt afgeremd. Maar dit bedreigt de tweede steunpilaar van het economisch herstel, namelijk de steun die de centrale banken hebben gegeven aan het financiële stelsel. In de VS, Groot-Brittannië en de eurozone was het rentepercentage bijna nul sinds de financiële crash van 2008. De malaise in de Amerikaanse economie bracht het bestuur van de Centrale Bank van de VS, de Federal Reserve, ertoe om afgelopen november een tweede ronde in te stellen van ‘quantitative easing’ (QE2). Dit hield in dat de Amerikaanse centrale bank staatsobligaties opkocht – het moderne elektronische equivalent van bankbiljetten drukken.

De financiële markten willen nu dat de rente wordt verhoogd. De Europese Centrale Bank heeft begin april een eerste stap in deze richting gezet. Men zegt dat QE2 eind juni zal ophouden. Maar het herstel in de VS en in een groot deel van de eurozone is nog erg zwak. Het bestrijden van de inflatie door het afschaffen van de staatssteun die het financiële systeem overeind houdt, kan leiden tot een stilstand van dat systeem – of zelfs tot een achteruitgang.