Filosofen die de wereld verschillend interpreteren

Radicaal denken is in Nederland bepaald geen populair onderwerp. De publicatie van een inleidend Nederlandstalig boek over radicale filosofie is in dat opzicht goed nieuws. De bundel Butler, Negri en Žižek vult een gat in de linkse theorievorming, maar laat de nodige issues onbesproken.
21 april 2014

Door Jeroen van der Starre

De nieuwe Nederlandse titel Butler, Negri en Žižek. Een inleiding op de hedendaagse linkse filosofie is een vertaling van een bundel artikelen die in 2012 in Duitsland werd gepubliceerd. De drie besproken denkers – Judith Butler, Toni Negri en Slavoj Žižek – horen zonder twijfel tot de meest vooraanstaande progressieve filosofen van onze tijd. Iedereen met interesse in modern kritisch denken zou zich daarom rekenschap moeten geven van hun denkbeelden.

Wie op zoek is naar relatief toegankelijke en beknopte samenvattingen van het denken van de drie besproken filosofen zal dit een nuttig boek vinden. Alle auteurs slagen er op knappe wijze in om de kern van de besproken filosofieën te vangen. Dat de essays toch nog taaie kost blijven voor wie niet is ingevoerd in de hedendaagse filosofie is hen – gezien de complexiteit van de besproken theorieën – nauwelijks kwalijk te nemen.

De bundel geeft drie knap geconstrueerde samenvattingen van de verschillende filosofen. Voor allen is het echter maar zeer de vraag in hoeverre zij erin slagen zelf fundamenteel te breken met de neoliberale ideologie. Daarom hadden hun denkbeelden kritisch bevraagd mogen worden.

Butler

Judith Butlers inzet is om de stap te zetten van feminisme naar seksuele bevrijding. Het gaat er niet (alleen) om dat vrouwen gelijke rechten krijgen, maar vooral dat de maatschappelijke opvattingen van ‘mannelijkheid’ en ‘vrouwelijkheid’ zelf ter discussie moeten worden gesteld. Andersseksualiteit toont aan dat deze twee categorieën niet in staat zijn om de veelheid aan mogelijke vormen van gender en seksualiteit te vangen. Het werkelijke doel van de heersende gendernormen is volgens Butler namelijk het mogelijk maken van de maatschappelijke reproductie van arbeidskracht. Daarom krijgen zij een onderdrukkend karakter: alles dat niet past moet worden bewerkt tot het dat wel doet.

Butlers voorstel is om andersseksualiteit in te zetten om de heersende gender-normen als het ware op te blazen. Het probleem hiervan is echter dat het onduidelijk hoe de strijd voor seksuele bevrijding samenhangt met de strijd voor bevrijding überhaupt, dat wil zeggen met de strijd tegen kapitalisme. De fragmentatie en marginalisering van de queerbeweging in de jaren ’80 word door Butler voorgesteld als een stap vooruit, terwijl dit in feite een terugtocht van collectieve naar meer individuele strijd betekende.

Hoewel het nuttig is dat ze aantoont dat seksuele bevrijding niet in het belang van een minderheid is, maar voor iedereen, blijven de praktische voorstellen binnen het framewerk van het gefragmenteerde ‘autonome’ individu dat in die rol machteloos blijft ten aanzien van maatschappelijke vormen en normen.

Negri, Žižek

Iets vergelijkbaars komen we bij Negri en Žižek tegen. De quasi-economische opvattingen van Negri worden de laatste tijd steeds meer door Žižek overgenomen. Volgens Negri is er in het hedendaagse kapitalisme geen sprake meer van een klassentegenstelling tussen arbeid en kapitaal, omdat het moderne kapitalisme een ‘post-industrieel’ karakter heeft. Tegenwoordig is het de dienstensector die de maat aangeeft – ‘hegemonisch’ is – en dit zorgt voor een reeks fundamentele veranderingen ten opzichte van vroeger.

Ten eerste zou in die visie werk veranderd zijn. De ijzeren discipline naar Tayloristisch model heeft plaats gemaakt voor arbeid met een hoge mate van autonomie, creativiteit en affectie. De centrale tegenstelling is die van het systeem (‘empire’) tegen de rest (de ‘multitude’).

Empire zou een een groot universeel machtsnetwerk zijn zonder echte centra. Daarom vindt strijd vooral plaats buiten de bedrijven en zouden we onafhankelijke vrije zones moeten creëren. Vanuit deze niches, buiten de macht van het empire, zouden we het systeem van binnenuit kunnen ontwrichten. Revolutie in de klassieke zin is daarom een gepasseerd station, net als het project om revolutionaire massapartijen op te bouwen.

Dat de dienstensector (eigenlijk vooral in de Westerse wereld) een belangrijker rol is gaan spelen klopt op zich wel, maar hieruit volgt nog niet dat ze een ‘hegemonische’ positie inneemt. De dienstensector – en in de allereerste plaats de financiële sector – heeft zich ontpopt van een ondersteunende sector (bedoeld om de reële economie mogelijk te maken) tot een sector waarin op zich geld verdiend wordt.

Dat geld komt echter indirect nog altijd uit de reële economie en in dat opzicht is het nog steeds ‘winst’ en geen ‘rente’ los van winst, zoals Negri betoogt. Juist de financiële crisis heeft bewezen dat de financiële wereld afhankelijk is van de reële economie. Ook zien we dat veel banen in de dienstensector een opvallend ‘proletarisch’ karakter hebben. Ondanks dat bediening niet op dezelfde manier geïnnoveerd kan worden als de productie van goederen vinden we in de dienstensector dezelfde efficiëntiedrift als in de industrie. Het werk in de zorg bijvoorbeeld heeft veel meer te maken met gedetailleerde protocollen waarin het aantal beschikbare seconden per ‘zorghandeling’ omschreven staan, dan met autonomie, creativiteit en affectie.

De economische kern van Negri’s denken is dus onhoudbaar. Hij bouwt vooral voort op de ideologie van de ‘nieuwe economie’, zoals die met name in de jaren ’90 werd verkondigd. De crisis heeft deze opvattingen inmiddels naar het rijk der fabelen verwezen. Maar de praktische voorstellen van Negri (en Žižek) gaan nog wel van dit idee uit: volgens hen moeten we onze hoop vooral vestigen op de ‘uitgeslotenen’ die laten zien dat het systeem niet voor iedereen werkt.

Gevangen

Dat het bestaan van armoede in een periode van overproductie een belangrijk argument tegen kapitalisme is, en een belangrijk wapen tegen de heersende neoliberale ideologie, klopt natuurlijk. Maar dat betekent nog niet dat de meest gemarginaliseerden de beste uitgangspositie hebben om verandering te bevechten.

De vraag hoe behoeften bevredigd kunnen worden in een maatschappij die niet langer op winst gericht is, verwijst onmiddellijk terug naar de echte producenten: de klasse van werkers, of ze nu werken in de industrie of de dienstensector. Het feit dat werkers de potentie hebben om de maatschappelijke productie onafhankelijk voort te kunnen zetten van het kapitaal en – bevrijd van de irrationele eisen die de winst aan productie stelt – verder te ontwikkelen betekent dat de arbeidersklasse nog altijd de enig mogelijke actor is in revolutionaire verandering.

Alledrie de denkers blijven gevangen in het denken. Hun inzet is het ontwrichten van heersende opvattingen, zonder een realistisch praktisch perspectief op het veranderen van de maatschappelijke structuren die de werkelijke dragers zijn van die opvattingen. Ze blijven daardoor gevangen binnen het perspectief van het gefragmenteerde, aan de markt overgeleverde individu: het begin- en het eindpunt van het neoliberale denken. Het besef dat structurele problemen om collectieve oplossingen vragen en dat klassenanalyse en klassenpolitiek daarom van beslissend belang blijven, ontbreekt volkomen.

Daardoor mist de bundel een kritische benadering en vooral een duiding van de hedendaagse linkse filosofie als geheel. Niet alleen blijven belangrijke linkse denkers als Badiou, Harvey en Agamben onbesproken, maar de centrale vraag wordt niet gesteld wat de functie is van linkse theorievorming in het neoliberale tijdsgewricht.

Door pijnlijke vragen op te werpen, het contrast op te zoeken met vroegere linkse theorie en de denkers meer in hun tijd te plaatsen, had dit een aanzet kunnen zijn voor een discussie over het soort linkse theorievorming dat we nodig hebben en haar rol voor activisme. Deze bundel biedt helaas weinig meer dan inhoudelijk sterke, maar betrekkelijk kritiekloze uiteenzettingen van de theorieën van drie denkers die ons veel te bieden hebben, maar daar teveel los van staan om van praktisch nut te zijn.

Bart van der steen, Jasper Lukkezen en Leendert van Hoogenhuijze (red.)
Butler, Negri en Žižek – Een inleiding op de hedendaagse linkse filosofie
Uitgeverij: Damon / 144 pagina’s / €16,90

Lees ook: De arbeidersklasse is dood – leve de arbeidersklasse!