Fidel Castro (1926-2016)
Voor de revolutie symboliseerde Cuba het kolonialisme in zijn meest verderfelijke en cynische vorm. De VS had de bevrijdingsoorlog tegen Spanje (1895-98) naar zich toe getrokken. De Amerikaanse regering claimde de overwinning als haar eigen en herschreef de grondwet van het pas onafhankelijk geworden land om haar dominantie te garanderen. Imperialistische belangen legden de hand op de suiker en handhaafden Cuba’s onderdanige positie. Zijn cultuur – de stem van slaven die weigerden te zwijgen – werd van haar inhoud ontdaan en ter consumptie aangeboden aan toeristen.
Dit alles eindigde op 1 januari 1959. De VS, zelfverzekerd over zijn roeping tot wereldheerschappij, werd uitgedaagd door een klein Caribisch eiland, een zwakke schakel in zijn commandostructuur. Elk bezet land en elke onderdrukte bevrijdingsbeweging veerde op en vierde feest. De reus, zo leek het, had uiteindelijk toch lemen voeten.
Over de jaren weigerde Fidel Castro keer op keer om zich over te geven voor dreigementen en chantage, en het is deze weigering die de blinde woede en wraakzucht van zijn vijanden verklaart. Republikeinse en Democratische regeringen hielden de belegering van Cuba, met kleine variaties, zes decennia in stand – en tierden in ongeloof over zijn eigen ineffectiviteit. Ze mogen dan feestvieren in Miami, maar deze feestvreugde dient alleen om hun eigen falen te onderstrepen en als hulde aan de koppige en onbeweeglijke Fidel Castro.
Het was natuurlijk collectief verzet dat de door de Amerikanen gesteunde invasie verijdelde bij de Varkensbaai in 1961. De ‘Cubacrisis’ van 1962, toen de presidentiële vinger in Washington op de nucleaire knop lag, toonde aan dat Castro’s moed voortkwam uit een ijzeren wil. Maar het liet de leiding in Havana ook zien dat de steun van de Sovjet-Unie voorwaardelijk was en dat Cuba slechts een pion was in het mondiale machtsspel.
Radicale fase
Toen Cuba zich korte tijd van Moskou distantieerde begon zijn meest radicale en meest revolutionaire fase, waarin het zich aansloot bij de bevrijdingsstrijd in de derde wereld in een gezamenlijk front dat zich uitstrekte van Latijns-Amerika tot Vietnam. Dat was het moment waarop Cuba de inspiratie en het symbool werd van de opstand van de onderdrukten – uitgedrukt in het beeld van Che Guevara.
Guevara’s dood in Bolivia in 1967 betekende echter een tweesprong voor de nieuwe revolutie. In Peru, Guatemala en Venezuela faalden pogingen om de Cubaanse ervaring te herhalen – met desastreuze gevolgen, net zoals in Bolivia. Fidel, die altijd in de allereerste plaats geïnteresseerd was in het overleven van Cuba onder een verdorven imperialistische belegering en gevangen door zijn economische beperkingen, trok zich terug uit de guerrilla-strategie.
Een jaar later, in 1969 faalde de poging om 10 miljoen ton suiker te oogsten, wat onvermijdelijk was. Dit markeerde een eindpunt. Binnen een jaar viel Cuba volledig en definitief terug in de armen van de Sovjet-Unie en identificeerde zich openlijk met diens strategie van allianties en compromissen in de derde wereld. Toen Fidel naar Chili ging om Allende te feliciteren met zijn verkiezingsoverwinning en het succes van zijn ‘parlementaire weg naar socialisme’, gingen de toekomstige aanhangers van Pinochet de straat op en sloegen op pannen in protest.
Socialistisch?
In 1961, na de Varkensbaai-invasie, verklaarde Castro dat de revolutie socialistisch was. Hoewel Fidel zelf een radicaal-nationalistische achtergrond had, betekende deze aankondiging zowel een erkenning van Cuba’s economische afhankelijkheid van de Sovjet-Unie, als van de centrale rol die de Cubaanse Communistische Partij in zijn toekomst zou spelen. In deze context werd socialisme begrepen als een sterke gecentraliseerde staat naar Russisch voorbeeld.
Dit sloot aan bij de opvatting van zowel Castro als Guevara over hoe revoluties gewonnen worden – door de acties van kleine, toegewijde groepen revolutionairen die handelen uit naam van de massabeweging. Toen de Sovjets in 1968 Tsjecho-Slowakije binnenvielen, noemde Castro dat een marxistische revolutie, een nieuwe bevestiging van zijn afhankelijkheid van de Sovjet-Unie en de aard van de nieuwe Cubaanse staat na de dood van Che.
In Zuidelijk Afrika in de jaren 70 speelden Cubaanse troepen een beslissende rol in het verslaan van rechtse opstandelingen en bestendigden Castro’s anti-imperialistische reputatie. Maar in de Hoorn van Afrika steunden Cubaanse troepen regeringen die geallieerd waren aan de regionale belangen van de Sovjet-Unie, maar hun eigen bevrijdingsbewegingen bruut onderdrukten.
Fidel was nooit een plooibare ondergeschikte. Hij gebruikte zijn buitengewone charisma en zijn reputatie om bij gelegenheid waarschuwingsschoten te lossen in de richting van de Sovjet-Unie, en anderzijds zijn persoonlijke controle over de Cubaanse staat te versterken. De overblijfselen van de guerrillamacht die in 1956 in de ‘Granma’ aan land kwam en in twee korte jaren de dictatuur van Batista ten val bracht, bleef, voor het grootste deel, de kern van de macht uitmaken in de vijf decennia die volgenden.
Emancipatie
Het socialisme dat Castro aanhing had weinig of niets te maken met Marx’ ‘zelf-emancipatie van de arbeidersklasse’ of wat Hal Draper later ‘socialisme van onderaf’ zou noemen. Het was een socialisme met een commandostructuur die erg leek op die van het guerrillaleger waar Fidel opperbevelhebber van was (naast president en algemeen secretaris van de partij). Wat het bijeen hield was Castro’s onbetwistbare autoriteit enerzijds, en anderzijds de onverbiddelijke vijandigheid van de VS, die hem niet alleen honderden keren probeerde te vermoorden, maar ook bereid was om het Cubaanse volk te verhongeren om het tot overgave te dwingen – wat uiteindelijk slechts zijn autoriteit versterkte.
Het belangrijkste voordeel van deze periode was een efficiënt en universeel onderwijs- en zorgstelsel. Daarbuiten was het dagelijks leven hard, zelfs voor het intrekken van Sovjet-hulp en de ‘speciale periode’ die volgde en het eiland tot de rand van de afgrond bracht. Alleen collectieve solidariteit en zelfopoffering voorkwamen een ineenstorting.
Maar er was ook al serieuze ontevredenheid die bijvoorbeeld tot uiting kwam in absenteïsme, in verzet in de werkplaatsen, in de desillusie van Afrika-veteranen, naarmate de hoop van het eerste decennium een illusie bleek. Hoewel basale sociale voorzieningen aanwezig waren, was er weinig sprake van consumptiegoederen en werden afwijkende meningen, in welke vorm dan ook, hardhandig aangepakt.
Democratie
De extreme concentratie van macht (de leidende staatsorganen werden gerund door enkele tientallen ‘historische’ leiders onder Fidels controle) aan de top van de piramide betekende dat democratie schitterde door afwezigheid. Politieke instellingen werden op elk niveau centraal gecontroleerd; lokale organen, zoals de Comités voor de Verdediging van de Revolutie bleven waakzaam tegen afwijkende opvattingen. Op sommige momenten, als de onvrede te luidruchtig werd, werden duizenden Cubanen naar Miami verscheept te midden van luide demonstraties die de vertrekkers als ‘tuig’ wegzetten.
Het was relatief eenvoudig om de roep om democratie door interne critici af te wijzen als imperialistische propaganda, in plaats het te erkennen als de legitieme claim van werkende mensen dat een socialisme dat zijn naam waard is hen tot meesters van hun eigen geschiedenis zou moeten maken. Publieke informatie was alleen beschikbaar in de ondoordringbare vorm van de staatskrant Granma, en staatsinstellingen waren op elk niveau weinig meer dat kanalen die de besluiten van de leiding doorgaven. De ondoorzichtige bureaucratie, die alleen aan zichzelf verantwoording aflegde, en met geprivilegieerde toegang tot goederen en diensten, werd steeds corrupter, naarmate de economie tot minimale voorzieningen werd teruggebracht. Castro’s regelmatige oproepen tot ‘rectificatie’ verwijderde sommige individuen, maar lieten het systeem intact.
Toch wist Cuba te overleven, voor een goed deel vanwege Fidels scherpe politieke instinct en, na de val van Oost-Europa, door zijn bereidheid om bondgenoten te vinden waar hij maar kon.
Degenen die het eiland verlieten en naar de VS gingen hadden weinig positiefs te melden over hun nieuwe ervaringen. En bij het aanbreken van de 21ste eeuw hadden de nieuwe antikapitalistische bewegingen elders in Latijns-Amerika, met hun nadruk op democratie en participatie, weinig meer te leren van Cuba, hoewel de symbolische kracht van Fidel en Che onverminderd was.
De realiteit was echter dat beiden een zeer autoritaire interpretatie van socialisme aanhingen die de onderdrukking van homoseksuelen, het negeren van kritiek en het ontstaan van het corrupte regime kon toestaan dat nu onder Raul Castro welig tiert en waar een kleine groep van steeds rijkere bureaucraten en legercommandanten de economie managen en controleren. Zij en niet de meerderheid van de Cubanen zullen de begunstigden zijn van Cuba’s terugkeer op de wereldmarkt. De oorspronkelijke belofte van een gelijke verdeling van welvaart is nu zo ver weg dat de grootste multinationals elkaar verdringen om toegang tot Cuba’s economie.
Fidel heeft relatief weinig meer gezegd sinds hij ziek werd in 2006. Over de hele derde wereld zal gerouwd worden om zijn dood, omdat Cuba zo lang de mogelijkheid belichaamde van bevrijding van imperialistische onderdrukking. Zijn overleven op zich was een baken van hoop. En toch kan Fidels Cuba niet als model dienen voor de participatieve democratie en transparant bestuur waar latere generaties voor vechten. Dat zal en moet van onderop opgebouwd worden, in de loop van komende strijd.
Dit is een vertaling van RS21.