Emissiehandel is falende strategie
Klimaatverandering vormt niet alleen een van de grootste bedreigingen voor de mensheid en het milieu. Ze is ook een grote bedreiging voor de verdere accumulatie van kapitaal. Daarom hoeft het ons niet te verwonderen dat neoliberale economen zoals Nicholas Stern, gevestigde politici als Al Gore en financiële medewerkers van de Wereldbank zijn begonnen de bevolking te waarschuwen. Allemaal schuiven zij marktoplossingen naar voren als het middel om de uitstoot van CO2-gassen terug te brengen.
Dit was ook het belangrijkste idee achter de steun van kapitalistische staten voor het Kyotoverdrag. En sinds februari 2005, toen het verdrag werd goedgekeurd door Rusland en formeel in werking werd gezet, wordt er veel meer geld en propaganda geïnvesteerd in de emissiemarkt. Ook op een klimaatconferentie in Nairobi twee maanden geleden was dit een belangrijk thema.
In plaats van landen of bedrijven te dwingen om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen, hebben de opstellers van het Kyotoverdrag een markt voor emissie gecreëerd – een handel in lucht. Ze gaven landen een minimum voor het terugdringen van uitstoot. Dit kwam erop neer dat landen in 2012 5% minder uitstoot zouden moeten hebben dan in 1990. Dit zouden ze kunnen bereiken ofwel door zelf de uitstoot terug te dringen, ofwel door ‘emissiekrediet’ te kopen van landen en bedrijven die hun uitstoot verder dan 5 procent hadden teruggebracht.
Een van de belangrijkste handelsmechanismen die in Kyoto werden ingesteld is het Clean Development Mechanism (CDM). Dit is een afspraak waardoor landen hun eigen doelstellingen voor emissiereductie kunnen vervangen door investeringen in projecten in andere landen, zoals het planten van bomen of het bouwen van windturbines in de Derde Wereld.
Maar zoals Larry Lohmann van de Britse NGO Cornerhouse en de Durban Group for Climate Justice opmerkt: ‘De distributie van uitstootvergunningen is een van de grootste projecten, misschien wel het grootste, voor de creatie en oneerlijke verdeling van eigendomsrechten in de menselijke geschiedenis.’
In het bijzonder de grote oliebedrijven kunnen eigendomsrechten winnen om te vervuilen op het niveau waarop ze dat altijd al gedaan hebben. Daarbovenop krijgen ze de mogelijkheid om nog meer te investeren in de Derde Wereld, in plaats van verplicht te worden hun historische schuld aan de Derde Wereld in te lossen voor het feit dat ze deze landen
decennialang hebben gebruikt om hun afval te dumpen.
Zuid-Afrika is een goed voorbeeld van het misbruik dat gemaakt wordt van emissiehandel. In 2005 moest Sasol, een van de grootste bedrijven van het land, toegeven dat het project voor de bouw van gasleidingen die het had voorgelegd aan de CDM-bureaucratie, niet voldeed aan de centrale eis dat dit soort projecten ‘additioneel’ moeten zijn – dat het bedrijf iets moet doen dat het niet anders uit winstoogmerk toch wel zou hebben gedaan.
Daarmee werd blootgelegd hoe makkelijk bedrijven misbruik kunnen maken van het CDM. Op de grote afvalverzamelplaats aan de Bisasarweg in Durban ‘de grootste afvalberg van Afrika’ hebben protesten van de gemeenschap tegen kankerverwekkende gassen een project van de Wereldbank en het lokale bestuur gefrustreerd dat bedoeld was om het afvangen van methaangassen op deze plek te verkopen als CDM. Volgens Sajida Khan, een kankerpatiënt die de campagne leidt, zijn de arme landen ‘zo arm dat ze alle kruimels zullen accepteren.
De Wereldbank weet dit en maakt er misbruik van.’ Soortgelijke protesten in de hele Derde Wereld richten zich tegen destructieve CDM-plannen. Vooral vanuit lokale gemeenschappen en indianenstammen zijn er grote demonstraties. Bovendien lijdt emissiehandel onder dezelfde klassieke tegenstellingen als andere kapitalistische markten, zoals instabiliteit, overproductie en manipulatie.
In april hield de Britse minister Gordon Brown een enthousiast betoog in de VN ‘voor een wereldwijde emissiemarkt als het beste middel om het bedreigde klimaat te beschermen en tegelijk economische groei aan te jagen’. Tien dagen later stortte de Europese emissiemarkt in dankzij een overschot aan vervuilingsrechten. De prijzen op de emissiemarkt daalden in één dag met de helft, en veel CDMprojecten die eerst werden gezien als levensvatbare investeringen werden plotseling waardeloos.
Guardian-columnist George Monbiot legde onlangs uit waarom CDM-plannen zoals het aanplanten van bomen dubieus zijn: ‘Terwijl we een tamelijk goed idee hebben van hoeveel koolstof onze fabrieken, vliegtuigen en auto’s uitstoten, zijn wetenschappers veel minder zeker van de hoeveel extra koolwaterstof die door het aanplanten van bomen zal worden opgenomen. Als je de bodem vrijmaakt voor het aanplanten van bomen is het bijvoorbeeld waarschijnlijk dat je juist broeikasgassen laat vrijkomen. Maar het is heel moeilijk te voorspellen hoeveel dit er zijn.
Het aanplanten van bomen op de ene plaats kan leiden tot het verdwijnen van bomen op de andere, omdat rivierwater wordt weggenomen waarmee lagergelegen bossen zich voeden. Kap die in het ene bos wordt verhinderd, kan zich verplaatsen naar een ander. Met andere woorden, je kunt niet simpelweg zeggen dat je de emissie van broeikasgassen via olie of kolen inruilt voor de CO2 die wordt opgenomen door bomen. Zolang CO2 is opgeslagen in mineralen en in de grond blijft, is het stabiel en is vast te stellen hoeveel ervan is. Maar biologisch CO2 is labiel en onzeker.’
De belangrijkste kracht achter een werkelijk alternatief voor de falende marktstrategieën is publieke druk. Als gemeenschappen in de Derde Wereld en progressieve milieuactivisten op zoek gaan naar bondgenoten die serieus zijn over het bestrijden van de klimaatcrisis, zal het moeilijker worden voor politici als Al Gore en grote bedrijven om de schijnoplossingen van de markt te verkopen als antwoord op de problemen die het kapitalisme zelf gecreëerd heeft.