Een ‘realistisch’ #Occupy eist het onmogelijke

Binnen slechts twee weken sinds haar geboorte is wereldwijd het debat losgebrand over de toekomst van de Occupy-beweging. We hadden ons horloge kunnen gelijk zetten op de hoeveelheid hoon en cynisme die de activisten ten deel valt. Maar de betekenis van deze groeiende beweging kan nauwelijks overschat worden. Hetzelfde geldt echter ook voor haar eigen uitdagingen.
31 oktober 2011

Door Bart Griffioen

Het is iets om te vieren: op zaterdag 15 oktober gingen internationaal in bijna duizend steden tegelijk een miljoen mensen de straat op. Sindsdien breidt het aantal tentenkampen zich over de aardbol uit. De essentie, zoals verwoord door columnist Ilja Leonard Pfeijffer in nrc.next: ‘Een opstand tegen het kapitalistische systeem waarin 1 procent zich verrijkt ten koste van 99 procent van de bevolking.’

De demonstraties zijn niet los te zien van de volksbewegingen die 2011 al langer in hun greep houden. Voorop liepen de Arabische revoluties, die precies in dat werelddeel dat zogenaamd alleen ‘bevrijd’ kon worden door westerse interventie bewezen dat echte democratie alleen van onderaf komt. Toen sloeg de Egyptische spirit over naar Europa, met een verhevigde stakingsgolf in Griekenland en de massale pleinprotesten in Spanje.

Daaruit volgde de oproep voor een actiedag op 15 oktober. Die datum won aan momentum toen de hele wereld zag dat de protesten op Wall Street, die reeds half september begonnen waren, ondanks politiegeweld stand hielden – mede door steun vanuit de vakbeweging. Inmiddels zijn ‘Occupy’ en ‘Tahrir’ populaire fenomenen en staat dit jaar bekend als één van opstand en revolutie.

Dat de Occupy-beweging op brede sympathie kan rekenen heeft veel te maken met het alternatief dat zij vertegenwoordigt. Europa wordt gegijzeld door bezuinigingshongerige regeringsleiders, die schuiven met de stoelen op de Titanic om vooral hun eigen financiële instellingen te redden. In de VS heeft Obama’s change plaats gemaakt voor de hardste aanval op de arbeidersklasse in generaties.

Waar extreem-rechts in beide werelddelen de woede hierover probeert om te buigen met een politiek van haat, laat ‘Occupy’ juist een alternatief zien van hoop. Tijdens de Wall Street protesten verwoordde marxistisch filosoof Slavoj Žižek de centrale boodschap zo: ‘Het taboe is gebroken; we leven niet in de best mogelijke wereld.’

Nachtmerrie

De resonantie van Occupy is treffend voor wie zich Francis Fukuyama’s ‘einde van de geschiedenis’ en Wim Koks ‘afschudden van de ideologische veren’ herinnert, waarmee twintig jaar geleden het neoliberalisme zichzelf als grote winnaar op het schild hees. De demonstranten zijn dan ook geen ‘dromers’, stelt Žižek terecht. Zij vertegenwoordigen juist ‘het ontwaken uit een droom die een nachtmerrie blijkt te zijn’.

Volgens Žižek hebben we ‘de plicht om over alternatieven na te denken’. Deze uitspraak was echter voor NRC-columnist Bas Heijne reden om van leer te trekken tegen Occupy: ‘Aan dat tamme zinnetje van Žižek zie je al hoe het idee van revolte tegenwoordig doordrenkt is van scepsis en twijfel.’ Heijne verwijt de beweging ‘beschaafd gedrag’ en ‘knagende onmacht’. Maar net als veel van zijn collega’s verraadt de stuurman-aan-wal met zijn kritiek eigenlijk zelf cynisch te zijn: ‘Het zou prachtig zijn als de Arabische Lente zou slagen, maar je moet blind van optimisme zijn om erin te geloven.’

Dat wil niet zeggen dat het onzinnig is om de uitgangspunten van de beweging nauwkeuriger onder de loupe te nemen – integendeel. In zijn Volkskrant-artikel ‘De ongerichte opstand’ stelt ombudsman Pieter Hilhorst terecht: ‘Om te voorkomen dat de beweging gekaapt wordt, moet de Occupy-beweging meer zijn dan een noodkreet. Er moet een programma komen hoe we kunnen afrekenen met de zwartrijderseconomie waarin banken en bedrijven winsten voor zichzelf houden en verliezen afwentelen op de samenleving.’

Hilhorst haalt echter de angel uit zijn eigen betoog: ‘Een programma dat de uitwassen van het kapitalisme temt, zonder de creatieve kracht van het kapitalisme om zeep te helpen. Alleen dan kan de Occupy-beweging de volgende verkiezingen winnen.’ Maar de kracht van de pleinprotesten is nu precies dat ze niet vertrekken vanuit de smalle kaders van eens in de vier jaar stemmen, ze brengen democratie letterlijk terug naar de straat. Evenmin mikken ze op de ‘uitwassen’ van het kapitalisme. Ze ontlenen hun kracht juist eraan dat ze het systeem zelf als probleem aanwijzen.

Pragmatisme

Wat voor programma dan wel? Vooropgesteld mogen we wat terughoudendheid bepleiten jegens degenen die gelijk kant-en-klare antwoorden verlangen. In de gegeven parlementaire democratie weten we wat dergelijk pragmatisme waard is, en hoe snel principes bij onderhandelingen worden ingeleverd. Het poldergedrocht genaamd pensioenakkoord, de ‘trainingsmissie’ naar Kunduz – het zijn slechts enkele recente voorbeelden van een links dat de droom op fundamentele verandering heeft opgegeven, en haar ‘eisen’ ondergeschikt heeft gemaakt aan meeregeren.

Des te meer zouden we de leus mogen terughalen uit de jaren zestig: ‘Wees realistisch: eis het onmogelijke’. Daarmee plaatsen we het veroveren van een nieuwe samenleving zonder uitbuiting, oorlog, racisme, honger en klimaatverandering voorop – een politiek doel waarmee elke deelstrijd richting kan krijgen, zonder beperkt te worden tot wat in het huidige systeem ‘mogelijk’ is.

Bovendien geeft de explosie aan eigengemaakte protestleuzen en discussies tijdens de general assemblies op de bezette pleinen aan, dat men van New York tot Nederland reeds bezig is om eisen nader vorm te geven. Zo wordt gedacht aan het belasten van miljonairs en het aan banden leggen van financiële instellingen, maar ook aan het invoeren van gratis openbaar vervoer en gezondheidszorg. Dat debat ligt open en verdient volop voortgezet te worden.

Zonder groter maatschappelijk gewicht zullen veel eisen echter onmogelijk blijken om af te dwingen. De pleinbezettingen leunen niet alleen op een relatief klein aantal activisten, de overgrote meerderheid van sympathisanten is niet in staat om actief mee te doen, bijvoorbeeld vanwege hun gezinsleven of hun baan.

Strategie

Maar in die beperking schuilt tegelijk een oplossing. Juist op de werkvloer ligt de mogelijkheid om Occupy te verbreden naar het overige deel van de ‘99 procent’ en te verbinden met een strategie om de actiedruk verder op te bouwen. Concreet is dit al te zien aan de dwarsverbanden die zijn gelegd tussen Occupy en de schoonmakers die staken op de ministeries van Sociale Zaken en Buitenlandse Zaken.

Niet alleen is dergelijke onderlinge solidariteit een cruciaal wapen tegen hoe politiek, media en autoriteiten verzet uit elkaar zullen willen spelen. Ook geldt dat, meer dan de pleinprotesten in staat zijn te doen, staken een strijdmiddel is waarmee we het kapitalistische productieproces in zijn hart kunnen raken.

Nu de geluiden vanuit de lokale politiek luider worden om de tentenkampen schoon te vegen of te verplaatsen, zou dergelijke verbreding bovenaan de Occupy-agenda moeten staan. In Oakland in de VS worden die lessen al toegepast: bruut politieoptreden tegen de pleinbezetters, waarbij vorige week een demonstrant in coma raakte na te zijn getroffen door een granaat, werd snel beantwoord met een actieoproep voor een algemene staking op 2 november, gesteund door de vakbonden.

In Nederland is het nog niet zo ver, maar we staan voor vergelijkbare uitdagingen: het hoog houden van de tentenkampen, het steunen van de schoonmakers en acties in andere sectoren, en het bundelen van al die strijd in nieuwe demonstraties tegen Ruttes ‘snoeien om te groeien’. Het mag duidelijk zijn: #Protesteer, #Staak, #Occupy – mensen boven winst.