Een marxistische analyse van de neurodiversiteitsbeweging

Volgens de neurodiversiteitsbeweging moeten we verschillende denkstijlen omarmen en diversiteit vieren. In principe een goede eis, maar er zijn veel haken en ogen aan de huidige strategieën en ideologische grondslagen van de neurodiversiteitsbeweging. Deze problemen kunnen alleen getackeld worden wanneer we een marxistische analyse van neurodiversiteit toepassen.
16 mei 2023

Eind jaren negentig werd het begrip ‘neurodiversiteit’ geïntroduceerd door socioloog Judy Singer als alternatieve manier van kijken naar autisme, maar later werd het concept ook toegepast op andere neurologische condities zoals ADHD, dyslexie, dyscalculie en Tourette-syndroom. De term is bedoeld om de variaties van het menselijk brein mee aan te duiden – omdat er verschillende breinen bestaan, zijn er simpelweg verschillende manieren van denken en leren. De wereld is echter gericht op de denk- en gedragsstijlen van neurotypische mensen, gekenmerkt door hun dominante breintype. Neurodivergente mensen die een niet-dominant breintype hebben, zoals iemand met bijvoorbeeld ADHD, kunnen vaak niet meedraaien met de neurotypisch-ingerichte wereld.

Als de definitie van neurodivergentie echter hier ophoudt, heb je een onvolledig beeld. Om namelijk tot een goed begrip te komen van neurodivergentie is het van uiterst belang dat het daadwerkelijk de kern weergeeft van hun onderdrukking, namelijk het kapitalisme. Een alomvattende definitie moet inzien dat het gaat over mensen die de wereld navigeren op een manier die problematisch wordt gezien binnen het kapitalisme. Neurodivergente mensen draaien namelijk over het algemeen niet makkelijk mee met het kapitalisme – een systeem dat optimalisatie eist en van mensen die onvoldoende meedoen patiënten maakt.

Westerse psychiatrie

Hoe ziet neurodiversiteit er onder kapitalisme precies uit? Hiervoor moeten we eerst tot een historisch-materialistisch begrip komen van de (westerse) psychiatrie, om zo te zien hoe dit doorwerkt in onze huidige maatschappij. Kortom, we moeten kijken naar de sociaal-economische omstandigheden die een rol spelen bij het ontstaan van psychiatrie als sociaal fenomeen en hoe psychiatrische institutionalisering werkt in het belang van het kapitalistische systeem.

De moderne Westerse wetenschap van wat wij nu kennen als psychiatrie is ontstaan rond de 18e eeuw. De Franse arts Philippe Pinel, door velen omschreven als ‘de vader van moderne psychiatrie’, speelde hierin een centrale rol. Pinel heeft wel wat goede dingen gedaan. Hij zette zich bijvoorbeeld in voor de afschaffing van het ketenen van ‘gekken’ en zei dat we beter moeten luisteren naar hun angsten en dingen waar ze mee worstelen. Pinel liep echter voorop in het bezien van neurodiversiteit als stoornissen, ziektes die genezen moesten worden. Dit zie je al tijdens het begin van de industriële revolutie. In een tijdperk waar optimalisatie, efficiëntie en disciplinering voorop komen te staan, komt er vanuit de kapitalistische klasse een interesse om hun arbeiders sneller en meer te laten produceren. Zo zie je ook dat de psychiatrie zich ontwikkelt als een veld waar individuele gevallen moeten worden ‘genezen’ zodat ze kunnen functioneren in de kapitalistische maatschappij.

Rond 1950 werd het voor farmaceuten en psychiaters duidelijk dat er rond psychiatrie ook een industrie gecreëerd kon worden. Men begon geestelijke gezondheid als een verdienmodel te zien, waar farmaceutische bedrijven en technische bedrijven hun producten in groten getale aan kwijt kunnen, om zo veel mogelijk winst te maken. De farmaceutische lobby werd zodanig sterk dat die zelfs in veel gevallen bepaalt wat de stoornissen zijn om zo een markt te kunnen creëren. In de panels voor de DSM IV, het officiële handboek voor diagnostiek in de psychiatrie, heeft meer dan de helft van alle leden financiële banden met bedrijven in de farmaceutische industrie. Met betrekking tot ‘Stemmingsstoornissen’ en ‘Schizofrenie en andere psychotische stoornissen’ was dat zelfs honderd procent.

Individualisering

In onze kapitalistische maatschappij is het ‘medische model’ van psychiatrie dominant. Dit dominante psychiatrische model plaatst mentale worstelingen bij het individu en suggereert dat er een fout ligt in onze hersenen. Het sociale model van disability biedt een betere invalshoek. Dit model werd oorspronkelijk geïntroduceerd door disability activist Mike Oliver, die zich liet inspireren door het marxisme om tot een materiële analyse te komen van disability. Hierbij schoof hij het ‘probleem’ naar de inrichting van onze samenleving, in plaats van het individu. Hij stelde dat wanneer we de lasten voor mensen met een beperking willen verlichten, er een radicale verandering van de samenleving nodig is.

Als iemand bijvoorbeeld niet in staat is om een trap te belopen, richt het medische model de aandacht op de fysieke vermogens van de persoon zelf, wat er al snel voor zorgt dat de handen in de lucht gegooid worden, want aan het gebouw kan het niet liggen volgens deze logica. Het sociale model erkent echter dat, wanneer niet iedereen de trap op kan, er een probleem is met het gebouw, niet met de persoon. De oplossing zou niet moeten zijn dat we de persoon weer naar huis sturen – er moet simpelweg gezorgd worden voor bijvoorbeeld een rolstoeltoegankelijke oprit. Ditzelfde principe kunnen we toepassen op neurodivergentie. Wanneer iemand met dyslexie een waarschuwingsbord niet kan lezen, ligt het probleem niet bij de persoon met dyslexie, maar bij het feit dat er geen andere communicatievorm is.

Kapitalisme

Het probleem is niet dat mensen neurodivergent zijn, maar dat we leven in een wereld waar hier een probleem van wordt gemaakt, met desastreuze gevolgen van dien.

Om een goed begrip te krijgen van hoe onderdrukking plaatsvindt tegenover neurodivergente mensen moeten we breed kijken naar het kapitalisme als systeem waarvan zij nadelen ervaren. De autistische socialist Janine Booth geeft in haar werk een goed overzicht van de verschillende soorten nadelen die neurodivergente mensen ervaren onder kapitalisme.

Een van de nadelen is overvloedige sensorische input. Met de komst van het kapitalisme is onze zintuiglijke omgeving geïntensiveerd. Vooral in de steden bestormt het moderne kapitalisme je zintuigen dagelijks door de grote hoeveelheid reclame die om aandacht schreeuwt. Dit is frustrerend voor mensen met bijvoorbeeld ADHD, autisme of hoogsensitiviteit, die hier bovengemiddeld last van hebben en zorgt er vaak voor dat zij hun omgeving zodanig ervaren als beklemmend of overprikkelend dat het hun mentale gezondheid beïnvloedt.

Booth bespreekt ook de commodificatie van neurodiversiteit. Naarmate de kennis over neurologische diversiteit is toegenomen, is men zich bewust geworden van een nieuwe markt voor specifieke producten. Denk aan software, speelgoed, zintuiglijke hulpmiddelen, medicatie, dure behandelingen, enzovoort. Een deel hiervan is nuttig, maar een groot deel is juist schadelijk. Het bevordert het idee dat neurodivergente mensen geen acceptatie of een ander systeem nodig hebben, maar producten.

Ook winstgericht onderzoek vormt een probleem. Onderzoek naar neurodiversiteit wordt regelmatig aangedreven door bedrijven, die op zichzelf weer gemotiveerd worden door de zucht naar winst. Waarom wordt het ene onderzoek vergoed en het ander niet? Dit zijn altijd belangrijke vragen om te stellen, want je ziet vaak dat er een kapitalistische logica achter zit.

Booth noemt als voorbeeld de Amerikaanse liefdadigheidsinstelling ‘Autism Speaks’. Zij besteden miljoenen dollars aan het zoeken naar een geneesmiddel tegen autisme in plaats van ondersteunende diensten te verlenen of campagne te voeren voor acceptatie. Door dit te doen schaadt het autistische mensen. Autism Speaks schildert autisme af als een tragische ziekte of defect dat moet worden opgelost. Pinels erfenis is duidelijk tastbaar in dit soort voorbeelden en laat zien dat onder het kapitalisme het probleem wordt gelegd bij individuen die behandeld en genezen moeten worden.

Ook kaart Booth de sociale nadelen voor neurodivergente mensen onder kapitalisme aan. Hoe gemakkelijk je met mensen omgaat of hoe goed je ‘past’ in de samenleving, het zijn allemaal sociale factoren die steeds belangrijker zijn voor je ‘succes’ op de kapitalistische markt. Dit maakt het lastig voor mensen die sociale interactie moeilijk of stressvol vinden, omdat ze bijvoorbeeld niet van oogcontact houden of op atypische manieren communiceren.

Gedurende de twee- of drie-eeuwse levensduur van het kapitalisme is de wijze van productie verschoven van voornamelijk landbouw naar veelal dienstverlenende bedrijven, waar dit soort ‘soft skills’ steeds hoger worden gewaardeerd. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden binnen en tussen bedrijfstakken, aangezien zelfs openbare diensten handelswaar zijn geworden, waarin managers erop aandringen dat de klant koning is en klantvriendelijkheid met een geveinsde glimlach voorop staat.

Neurodiversiteitsbeweging

Het afgelopen half jaar circuleerde een NRC-artikel van Maartje Laterveer in mijn persoonlijke feed. ‘De toekomst is aan neurodivergente mensen’, klonk het herhaaldelijk. Als ADHD’er wekte dit mijn interesse.

Het artikel stelt dat veel werkgevers zich niet genoeg realiseren dat neurodivergente mensen eigenlijk over talenten beschikken die hen ten gunste kunnen zijn. Als managers nou eens beter luisteren naar de individuele behoeften van hun werknemers, dan kunnen niet alleen neurodivergente mensen floreren, maar krijgen bedrijven ook nog eens een competitief voordeel. Een win-winsituatie dus.

Het artikel geeft de huidige stand van de neurodiversiteitsbeweging goed weer. Het sluit naadloos aan bij het dominante neoliberale verhaal over neurodiversiteit, gekenmerkt door een nadruk op het individu en zijn ‘krachten’ of ‘talenten’.

Vergelijkbaar gedachtegoed vind je op de website van de HOI Foundation, een Nederlandse stichting die zich richt op dyslexie op de werkvloer. Op hun site bestempelen ze dyslexie vooral als een voordeel op de werkvloer en nemen ze voorbeelden aan dyslectische ondernemers zoals Joop van den Ende of Apple-oprichter Steve Jobs. Dat dit mensen zijn die hun eigen baas zijn, hun eigen werkregels bedenken en zich dus überhaupt in een compleet andere situatie bevinden dan de overgrote meerderheid, wordt buiten beschouwing gelaten.

De neoliberale benadering veronderstelt dat neurodivergente mensen minder kansen krijgen uit vooroordelen van hun bazen en dat bewustwording dit kan verhelpen. Er wordt verondersteld dat er een soort harmonisch functioneren mogelijk zou zijn binnen het kapitalisme wanneer iedereen elkaar accepteert. Echter, de realiteit laat zien dat bazen vooral mensen willen die meerwaarde creëren. Alleen wanneer een neurodivergent iemand in staat is om dat te leveren, dan hebben ze interesse in die zogenaamde ‘bewustwording’.

Radicaal liberalisme

Er is een tendens binnen de neurodiversiteitsbeweging die pleit voor het sociale model van disability zoals hierboven besproken. Maar de radicale grondslag van het sociale model ontbreekt meestal binnen deze activistische kringen, wat ervoor zorgt dat neurodivergentie niet binnen een concrete politieke context geplaatst wordt. Hierdoor bevinden zij zich op het terrein van wat we ‘radicaal liberalisme’ kunnen noemen – een benadering met een nadruk op burgerrechten, erkenning en acceptatie van verschillen. Volgens deze visie moeten we onderdrukking tegengaan door te luisteren naar de verhalen van neurodivergenten en onze individuele houdingen aan te passen.

De meeste grassroots-initiatieven binnen de neurodiversiteitsbeweging zijn tot op heden vooral in deze liberale traditie gaan staan. Hoewel er soms gepraat wordt over sociale modellen, worden ze vooral gebruikt om in te gaan op individuele gedragsveranderingen zoals ‘privilege checks’ en wordt de rol van het kapitalisme buiten beschouwing gelaten. Momenteel is deze beweging vooral zichtbaar op sociale media door neurodivergente activistische influencers die vertellen over hoe zij de wereld navigeren en waar zij hierbij zoal tegenaan lopen.

Marxistische benadering

Deze benadering heeft echter een valkuil. Wanneer de primaire focus wordt gelegd op individuele relaties in plaats van kapitalisme als onderdrukkend systeem, leidt het af van de solidariteit die nodig is om onderdrukking te verslaan. Wanneer de focus blijft hangen op individuele verschillen, interpersoonlijke relaties en unconscious biases, ontstaat er een blinde vlek. Uiteraard is het goed om bij geïnternaliseerde discriminatie stil te staan, maar om te begrijpen hoe onderdrukking werkt, moeten we kijken naar hoe de samenleving functioneert en in wiens belang dit is. Wanneer je de rol van het kapitalisme meerekent, dan trek je de conclusie dat er maar één groep is die wij verantwoordelijk moeten houden voor dit soort onderdrukking: de kapitalistische klasse.

Iemand met ADHD belandt sneller in armoede dan een werkend iemand met een neurotypisch brein. Ongelijkheid binnen de arbeidersklasse bestaat. Maar het is juist door een marxistisch framework dat je kan uitleggen waar dit probleem vandaan komt. Zeggen dat er sprake is van ongelijkheid en dat we aan collectieve introspectie moeten doen is niet genoeg. De heersende klasse drukt de arbeiders in omstandigheden waarbij ze tegen elkaar uit worden gespeeld, door de één meer geld te geven dan de ander. Zij is degene die baat heeft bij oneffenheden, want dan wordt de vinger niet naar hen gewezen.

Tegenover de individualistische benadering hebben we juist het soort activisme nodig dat neurodiversiteit en de ontmenselijking ervan situeert in een bredere analyse en kritiek van het kapitalisme. We moeten neurodiversiteit incorporeren in de bestaande socialistische strijd, maar tegelijkertijd moeten we de socialistische beweging ook meer inclusief maken voor neurodivergente individuen en groepen. Hoe zit het bijvoorbeeld met mensen die niet graag buiten komen in verband met overprikkeling? Er moet meer aandacht komen voor pluralisme in activistische strategieën en hoe neurodivergenten de middelen aangereikt kunnen krijgen die nodig zijn om tot revolutie te komen. We kunnen bijvoorbeeld oordoppen uitdelen bij demonstraties i.v.m. overstimulatie, of zorgen dat er een aanspreekpunt is waar mensen heen kunnen als de demo hen te veel wordt.

Neurodivergente mensen hebben een wereld te winnen. Zoals Iain Ferguson uitlegt: ‘Het belangrijkste dat we kunnen doen om onze mentale gezondheid te verbeteren is om collectief terug te vechten. (…) Veel mentale problemen gaan over het gevoel van machteloosheid. Als mensen hun eigen kracht gaan voelen, kan dat een heel positief effect hebben op hun mentale gezondheid.’ Activisme kan daarbij dus een daadwerkelijk gezonde weg bieden, aangezien het hoop biedt om samen met je kameraden te kunnen vechten voor een betere wereld. Het beste wat je kunt doen tegen een gevoel van machteloosheid, iets dat neurodivergente mensen maar al te goed kennen, is de verbinding opzoeken met andere onderdrukte groepen om samen te strijden tegen dit oneerlijke systeem.