Een koloniale blik op Indonesische onafhankelijkheid

Foto: Pjotrp / Flickr
De tentoonstelling Revolusi! in het Rijksmuseum laat van alles zien, maar vlucht weg uit de politiek en de geschiedenis. Door persoonlijke verhalen, die weliswaar interessant zijn, loopt de bezoeker niet wijzer over de Indonesische onafhankelijkheid naar buiten.
31 mei 2022

Het probleem begint al bij de eerste zaal. De bezoeker ziet zwart-wit foto’s van de bijeenkomst waar de ‘Proklamasi’, de onafhankelijkheidsverklaring van Indonesië, wordt voorgelezen door de nieuwe president Soekarno. De Proklamasi komt uit het niets. Een voorgeschiedenis van de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië, even lang als de geschiedenis van het kolonialisme zelf, zou hier niet misstaan. Zeker omdat het door dit plotselinge begin totaal onduidelijk is dat de hoofdvijand van de Indonesische onafhankelijkheid de Nederlandse staat was.

‘Politionele acties’ en‘Bersiap’

Daarmee wordt de toon gezet van een tentoonstelling waarbij constant om de hete brij heen gedraaid wordt. De bloederige interventie van Nederland destijds, in ons nationaal eufemisme de ‘politionele acties’ genoemd, speelt slechts een bijrol in de tentoonstelling. Wanneer je de zaal getiteld ‘Geweld’ binnenloopt, lijkt het Rijksmuseum zich er dan toch echt aan te wagen. Maar de begeleidende tekst gaat over de zogenaamde ‘bersiap’ (een ouderwetse, racistische term waar de nodige kritiek al over is geuit) en de verschroeide- aardetactieken van de revolutionairen. Dat diezelfde tactieken door Nederland werden toegepast, maar dan op een massale schaal, staat er niet bij.

Wel zien we op een korrelige video Nederlandse militairen die door hoog gras lopen. We zien KNIL-soldaten die een auto aanhouden en de inzittenden ondervragen. Een groep Indonesische mensen praten wat met elkaar op straat. Een ondertitel stelt dat het ‘revolutionaire activiteit’ betreft. Alle beelden wekken de suggestie van de werkelijke geschiedenis, maar ze worden haast zonder context getoond.

Als er wel stil wordt gestaan bij Nederlandse misdaden, is dat op een nogal merkwaardige manier. Als je wel eens een nieuwsbericht leest over een politieagent die een moord pleegt, herken je het soort omslachtige en passieve zinnen die de tentoonstelling rijk is. In zulke nieuwsberichten lezen we bijvoorbeeld dat ‘een persoon is omgekomen tijdens een vuurgevecht waar politie bij betrokken was’. In het Rijksmuseum lezen we dat een schilderij met de titel ‘Zuivering van het dorp’ in beeld brengt ‘wat veel Indonesische burgers als gevolg van het Nederlandse militaire optreden aan den lijve ondervonden’. Ergens anders valt te lezen dat ‘de Nederlandse regering [vasthoudt] aan wat zij ziet als haar verantwoordelijkheid om over de toekomst van Indonesië te beslissen en haar belangen te beschermen.’ De onduidelijke taal lijkt vooral toe te slaan bij de zinnen die stilstaan bij Nederlandse misdaden.

Indonesische kant

Voor onomwonden taal moet je naar de beste ruimte uit de tentoonstelling, de kamer met Indonesische nationalistische en revolutionaire propaganda. Hier wordt dan eindelijk de Indonesische kant belicht. Eindelijk komt hier ook de heldhaftigheid van de Indonesische strijd naar voren. Er is veel woede, iets dat de bezoeker, als die alleen van deze tentoonstelling uit zou moeten gaan, misschien niet helemaal kan plaatsen.

Wie het ook niet begrijpt is de soldaat Hans van Santen, van wie er enkele fragmenten uit het dagboek te lezen zijn. Van Santen, op patrouille op Sumatra, verbaast zich over de woede en het geweld vanuit de Indonesische kant. ‘Ik begrijp er geen snars van,’ schrijft Van Santen. Zijn naïeve bespiegelingen passen goed bij deze tentoonstelling.

Naast de Indonesische revolutionaire propaganda zijn de schilderijen en andere kunstobjecten van Indonesische hand de moeite waard. Mohammad Toha, bijvoorbeeld, schilderde vanwege een gebrek aan materiaal en angst voor represailles op piepkleine stukken hout. Zijn werk laat op meesterlijke wijze de strijd van de Indonesische bevolking zien, maar ook de ellende van het Nederlandse imperialisme. Het zijn erg indrukwekkende beelden, die op een of andere manier worden benadrukt door het formaat van de schilderijtjes.

Microgeschiedenis

Weinig over Nederlands geweld dus en niets over de imperialistische belangen van Nederland in Indonesië, over de suiker, het rubber, de tabak en de olie. De vraag die in het midden blijft is waarom Nederland inzette op gewelddadige herverovering. Het enige antwoord dat er te vinden valt is die eerder geciteerde zin, over het gevoel van verantwoordelijkheid. Dat verheven gevoel zullen mensen destijds vast gevoeld hebben, maar het legt weinig uit en herhaalt eigenlijk alleen maar een oud-Nederlands paternalisme tegenover de Indonesische bevolking.

De manier om het zo weinig mogelijk over geschiedenis, politiek of economie te hebben is voor het Rijksmuseum het benadrukken van het persoonlijke verhaal. Dit soort ‘microgeschiedenis’ is ook buiten het museum in zwang. Maar door hier te kiezen voor allerlei lukrake getuigenissen wordt de materie steeds vager. Het Rijksmuseum probeert weg te vluchten van de politiek die onlosmakelijk met deze geschiedenis verbonden is.