Een klasse verdeeld door geld en macht
Door Alex Callinicos
Onder de staten die weigerden de tekenen, waren Brazilië, Rusland, India, China, Zuid-Afrika, Duitsland, Indonesië en Argentinië. Dit zijn vrijwel dezelfde scheidslijnen als bij de militaire interventie van de NAVO in Libië in 2011. Grofweg zijn dit de belangrijkste Westerse imperialistische machten en hun trouwste bondgenoten, tegenover de zogenaamde ʻopkomende markteconomieënʼ, inclusief alle leden van de BRICS-groep van leidende Zuidelijke staten.
Duitsland is de vreemde eend in de bijt – en niet alleen omdat bondskanselier Merkel verkiezingen tegemoet ziet. Berlijn was ook tegen de interventie in Libië. Wat interessant is, is dat deze geopolitieke scheidslijn ruwweg samenhangt met een verschil in economisch vermogen.
Na de crash van 2008 had de G20 de door het Westen gedomineerde G7 moeten vervangen als platform om het economische beleid te coördineren tussen de leidende kapitalistische staten. Dit is niet erg gelukt, deels omdat de G7 veel betere organisatorische middelen heeft, deels vanwege de verschillende economische trajecten van de lidstaten van de G20.
Sinds de grote recessie van 2008-9 hebben de sleutelzones van het moderne kapitalisme – de VS, de Europese Unie en Japan – op zijn best stagnatie doorgemaakt. Ondertussen hebben de leidende economieën van het Zuiden, zich relatief sterk hersteld. Aanvankelijk omdat de Chinese regering een gigantisch investeringsprogramma aanstuurde dat door de banken werd gefinancierd. Dit gaf niet alleen China een impuls, maar ook de landen die het voorzien van energie, grondstoffen en hoogwaardige industriële goederen.
Dit heeft de andere ʻopkomende markteconomieënʼ meegetrokken, maar ook Duitsland, dat zich specialiseert in de export van technologisch geavanceerde producten. Maar er kwam al snel een tweede factor in het spel. Dat was het beleid van verruiming van de geldhoeveelheid (ʻquantitative easingʼ of QE). De Federal Reserve, de centrale bank van de VS begon dit beleid, gevolgd door de Bank of England en, meer recentelijk, de Japanse centrale bank. Dit behelst onder meer dat centrale banken staats- en bedrijfsobligaties kopen, met speciaal daarvoor gecreëerd geld.
Reserves
Het idee was dat, door geld in de economie te pompen, QE bedrijven zou aanmoedigen om geld te lenen en te investeren. Dit werkte niet – grote bedrijven zitten bovenop enorme geldreserves die ze niet investeren. Dus erg veel van dit nieuwe geld werd gebruikt om speculatieve investeringen te doen in de grote economieën van het Zuiden, dat relatief snelle economische groei stimuleerde.
Nu botst dit tegen grenzen op. De Chinese autoriteiten proberen uit alle macht een economie af te remmen die wordt voortgedreven door de accumulatie van gigantische hoeveelheden onhanteerbare schuld. En de toestroom van kapitaal elders, zorgde voor speculatieve bellen, die nu leeglopen in landen als India, Indonesië en Turkije.
Daarbij komt dat sommige westerse economieën – vooral de VS en Groot-Brittannië – eindelijk weer een beetje beginnen te groeien. Dit leid ertoe dat financiële markten er op gokken dat de centrale banken een einde maken aan QE, en de rentes veel eerder laten stijgen dan ze zeggen. Dit is een selffulfilling prophecy dat nu al de rentepercentages doet stijgen. En op haar beurt zorgt dit ervoor dat speculatief geld het Zuiden mijdt en teruggaat naar de VS en Europa.
Net voor de G20-top gaf het Internationaal Monetair Fonds toe, dat het het weer bij het verkeerde eind had. De ʻopkomende markt-economieënʼ zijn niet, zoals het voorspeld had, de drijvende kracht geworden achter wereldwijde groei, en ʻhet momentum zal naar alle waarschijnlijkheid komen van de vooruitgeschoven economieënʼ.
Spanningen over Amerikaanse plannen om QE te verminderen, kwamen op de voorgrond op de G20-top, alhoewel ze verbloemd werden in het slotcommuniqué Maar Petersburg bevestigde dat de onenigheid tussen de leidende kapitalistische staten zowel economisch als geopolitiek is.
Dit is een vertaling van de Socialist Worker.