Doorpolderen als vernieuwing?

Het boek De vakbeweging vernieuwt van De Burcht speelt een rol in de discussie over de totstandkoming van de nieuwe vakbeweging. Het wetenschappelijk bureau voor de vakbeweging problematiseert terecht de tanende vakbondsmacht. De oplossing die het boek bepleit is echter een verkeerde.
6 maart 2013

Door Hans Lammers

De inleiding geeft aan wat de inzet is. Een deel van de achterban verwacht dat de vakbeweging de hakken in het zand zet en zich met alle macht verzet. Daarmee willen de schrijvers breken: Een ander deel wenst dat de vakbeweging in de beste traditie van het poldermodel tracht de scherpe kantjes eraf te vijlen en meedenkt en -werkt aan een hervorming van het arbeidsbestel. Dit stelt de Burcht voor als iets onvermijdelijks.

De onderbouwing is niet heel uitgebreid, maar de verwijzingen naar sociologen als Anthony Giddens en Ulrich Beck spreken boekdelen. Giddens en Beck bagatelliseren dat er een elite is die baat heeft bij het breken van vakbondsmacht.

De strijd die dit oplevert met mensen die opkomen voor zekerheden zoals een uitkering, een vast contract of een goede ziektekostenverzekering, is klassenstrijd, die Giddens en Beck als achterhaald zien. De rijke traditie van het opbouwen van vakbondsmacht verwerpen ze.

Volgens hen zijn we allemaal individuen die op geen enkele manier met elkaar te vergelijken zijn. Dit staat haaks op de ervaring van steeds meer mensen die ondervinden dat de grote politieke vraagstukken nog steeds gaan om hoe de welvaart wordt verdeeld, en rijk en arm tegenover elkaar staan.

Toch zegt het boek terecht: ‘De vakbeweging kan niet werkloos blijven toezien hoe de organisatie aan kracht inboet. En de tendens om collectieve en individuele belangenbehartiging uit elkaar te houden zorgt ervoor dat bonden steeds meer moeite hebben om bedrijven binnen te komen.’ Dat legt de vinger op een zere plek.

Mensen die niet gewend zijn om op hun eigen werkvloer te vechten tegen verslechtering van arbeidsvoorwaarden zullen zich ook niet snel hard maken voor een cao-strijd, laat staan een solidariteitsactie met een andere sector. Dat de vakbond dus een verbinding moet leggen tussen cao-onderhandelingen en kwesties direct op de werkvloer, is een belangrijk punt.

Het hoofdessay is geschreven door de in 2006 overleden Harry Coenen en stamt uit 1999. Volgens de redactie is dat niet uit de tijd. Maar Coenen schreef dit essay in een andere context. Zo stelt hij dat er vanwege de krappe arbeidsmarkt kansen liggen voor een sociale slag bij Human Resources Management, omdat ondernemers graag zo hun werknemers behouden. Maar nu neemt de werkloosheid toe, en zelfs hoogopgeleide werknemers zijn hun loon niet meer zeker. Recent drukte ICT-bedrijf Capgemini een loondaling door voor oudere werknemers.

Coenen neemt echter wel emancipatie als richtsnoer voor vakbondswerk en bekritiseert van daaruit de praktijk van de vakbond. Hij schrijft: ‘Vooralsnog wordt de mondigheid van het individu zelf behoorlijk onderschat, terwijl ook voor de minder ontwikkelde leden geldt dat deze wel capabel zijn. Dit resulteert in een negatieve spiraal: de vakbeweging miskent de mogelijkheden van haar eigen kaderleden en krijgt daarmee de passieve leden waar zij toe uitnodigt.’

Gelukkig is in het boek ook nog een strijdbaar geluid te horen wat we hebben uit te bouwen. Lilian Marijnissen, bestuurder bij Abvakabo, stelt in reactie op bestuurders van een andere vakbond: ‘Jij wilt onderhandelen, maar zijn we niet juist uitonderhandeld? We hebben veel baat gehad bij de polder maar vooral toen de FNV een machtsfactor was.

‘Nu is de poldertijd voorbij en tegelijk hebben we neoliberalisme geaccepteerd. Flex wordt wordt steeds meer normaal gevonden en massaal opgelegd. Het verhaal dat mensen zo graag flex willen is een werkgeversverhaal. Zzp-schap is vaak gedwongen. Het is een schande voor de vakbeweging dat er nog nauwelijks vaste contracten worden gesloten. We hebben het laten gebeuren. We moeten investeren in het bouwen van kracht.’

Lenie Beukema, Wim Engels en Bert Ormel (red.) –
De vakbeweging vernieuwt
Uitgave: De Burcht, Amsterdam
81 pagina’s. Te bestellen bij De Burcht