Doek valt voor ‘beste pensioenstelsel ter wereld’
Ons pensioenstelsel gold als het ‘beste ter wereld’ – en terecht. Arbeiders sparen belastingvrij, hun geld wordt beheerd door pensioenfondsen zonder winstoogmerk. Dat zorgde decennialang voor een relatief goed pensioen voor iedere deelnemer. Volgens de neoliberalen was dat concurrentievervalsing: commerciële partijen moeten het enorme pensioenvermogen gaan beheren, zodat er wél winst kan worden gemaakt.
De pensioenen zijn onzeker geworden, doordat fondsen sinds 2007 een rekenrente moesten hanteren die gekoppeld is aan de rente van de ECB. Terwijl de pensioenfondsen in 2021 een rendement van gemiddeld zo’n 7,3 procent boekten, moesten zij doen alsof dat slechts 0,57 procent was. Daardoor mochten de pensioenen niet stijgen, terwijl er meer dan genoeg geld was. Zo is het vertrouwen in het stelsel doelbewust ondermijnd.
Vóór 2007 werd gebruikgemaakt van een vaste rekenrente: een voorzichtige schatting van het langetermijn rendement. In plaats van dat systeem opnieuw in te voeren moest het hele stelsel op de schop. Nu moeten pensioenfondsen gaan rekenen met de marktkoersen, die veel meer fluctueren. Maar belangrijker is dat alle risico’s nu bij de werknemers komen te liggen en dat er individuele potjes komen. Met individuele potjes wordt pensioenvermogen individueel overdraagbaar. En dat is een noodzakelijke stap om commerciële partijen toe te laten tot de pensioenmarkt. De werkenden gaan de risico’s dragen, de aandeelhouders gaan de winst opstrijken.
Individuele potjes zijn zogenaamd nodig, omdat mensen vaker van baan wisselen dan vroeger. Een betere oplossing voor dat probleem was een nationaal pensioenfonds: één fonds voor alle werkenden, zonder winstoogmerk en gebruikmakend van een realistische rekenrente.