Dijsselbloem grijpt naar het rietje

Zelfs als het hele verdere rapport niet deugt, heeft de Commissie Dijsselbloem vorige week minstens één goede daad gedaan. Door een vernietigend oordeel uit te spreken over de 1040-urennorm, hebben de scholieren nu een laatste argument in handen om de overwinning binnen te slepen in hun opstand tegen de ophokplicht. Maar ook op heel veel andere punten krijgen de ministers van Onderwijs van de afgelopen twintig jaar ouderwets met het rietje.
20 februari 2008

De scholieren krijgen van de Parlementaire Onderzoekscommissie, die twintig jaar ‘onderwijsvernieuwing’ onder de loep nam, op een aantal belangrijke punten gelijk. En dat terwijl tijdens de acties zelf vrijwel de hele politiek nog over hen heen viel, omdat ze netjes hadden moeten afwachten tot er van bovenaf over hen beslist was. Scholieren deden dat niet, braken uit hun klaslokalen, sloopten hier en daar een hegje, duwden en trokken een beetje met de politie, en wonnen. Van die burgerlijke ongehoorzaamheid zou menig vakbond in Nederland een lesje kunnen leren. In de afgelopen maanden lijkt het erop dat alleen de politie bereid was even ver te gaan als de scholieren in hun acties. En die doen het om straks beter betaald te krijgen als ze er op los slaan bij een volgende scholierendemonstratie.

Het lijkt er dus op dat de scholieren in ieder geval op dit punt iets geleerd hebben van jaren van zelfwerkzaamheid als onderwijsprincipe. Maar de commissie Dijsselbloem denkt daar iets anders over. Achtereenvolgende ministers van onderwijs krijgen kritiek over de hele linie. Hun hervormingen waren niet wetenschappelijk onderbouwd, slecht uitgevoerd en eerder gestuurd door politieke overwegingen dan door het belang van goed onderwijs. Bovendien hebben de ministers daarbij nooit goed geluisterd naar degenen om wie het gaat: de leerlingen, ouders en onderwijzers zelf. En als toetje hadden de vernieuwingen sowieso niet zoveel kans van slagen, omdat ze werden doorgevoerd terwijl tegelijkertijd bezuinigingsronde na bezuinigingsronde werd uitgevoerd.

Maar als het puntje bij paaltje komt, trekt Dijsselbloem niet de conclusie dat het de waanzinnige neoliberale prioriteiten van de afgelopen decennia waren die het onderwijs tot het huidige droevige niveau hebben gebracht. Nee, de kern van het probleem ligt volgens het PvdA-Kamerlid bij het concept onderwijsvernieuwing zelf. Dat is in zijn ogen een ontspoord idee uit de jaren zeventig, dat uitgaat van een doorgeschoten gelijkheidsbeginsel. Het idee dat alle scholieren potentie hebben om vooruit te komen, als je maar de goede omgeving creëert. In plaats daarvan wil de commissie, ondersteund door een groot deel van de politiek, terug naar ouderwets klassikaal onderwijs. Toen was de meester nog de baas voor de klas, kreeg de uitblinker een medaille en de falende leerling een muts met ‘ezel’ erop. Bovendien hoefde er bij een drukke klas niet met ritalin te worden gestrooid. Daar had je lijfstraffen voor.

Waar is het nu precies mis gegaan? Laten we even recapituleren.

Stap 1: In de jaren zestig kwamen grote delen van de maatschappij in opstand tegen de autoritaire vormen van overheersing en de verkalkte ‘normen en waarden’ aan de top van de maatschappij. De Balkenendes van deze wereld waren even een stukje minder populair.

Stap 2: In de jaren zeventig bleek deze beweging zo succesvol, dat ideeën over onderwijsvernieuwing breed begonnen te leven. Het idee dat een school een soort van ‘survival of the fittest’ moest zijn raakte uit de mode, en ideeën over een vrijere vorm van ontwikkeling van potenties waren in.

Stap 3: Maar tegen de tijd dat deze vernieuwingen ook het politieke establishment bereikten, waaide er al een andere wind. Het was de tijd van crisis en bezuinigen. En voor achtereenvolgende kabinetten werd ‘onderwijsvernieuwen’ een aardige dekmantel om ook eens stevig in het budget te snijden.

Stap 4: Ondertussen werden scholen ook nog eens omgevormd tot een bedrijf, dankzij die fantastische liberale ideologie. In plaats van meer invloed voor leerlingen en docenten, werd de zeggenschap steeds meer verlegd naar de directie, die meer en meer ging opereren als het management. Dat management werd ook nog eens aangestuurd door ministers die het onderwijs als speelterrein zagen om hun eigen prestigeprojectjes door te voeren en niet al te frisse partijpolitiek op los te laten.

Stap 5: Het eindproduct is dat er van leerlingen aan de ene kant ‘zelfwerkzaamheid’ verwacht wordt, maar dat aan de andere kant de mogelijkheden voor extra begeleiding die dat vraagt van leraren zijn wegbezuinigd. Zie maar is leerlingen individueel vooruit te helpen in een klas met dertig tot veertig kinderen. Om de gaten die hierdoor vielen te dichten, kwamen de ministers met nog meer regels en normen.

En dus redeneert Dijsselbloem dat de oorsprong van de problemen in het onderwijs liggen bij stap 1 en 2, in plaats van 3, 4 en 5. Misschien is het omdat ik te weinig klassikaal onderwijs heb gehad, maar mij lijkt dit niet de meest logische conclusie.