De waarheid als ‘ongewenst’
Door Mark Kilian
In zijn proefschrift De stille macht over het Nederlands binnenlands bestuur in voormalig Nederlands-Indië schreef Wim van den Doel nog in 1990 (!) dat er relatief weinig over Indonesië was geschreven. Dit was ondanks vier eeuwen Nederlandse koloniale overheersing. De beschikbaarheid van historisch beeldmateriaal was weinig beter.
Deze tentoonstelling is een begin van een correctie daarop, en verklaart dit. Het koloniale bestuur was niet alleen autoritair en gewelddadig, maar de censor voorkwam publicatie in Nederland: ‘Zonder beelden van geweld lijkt er geen sprake van oorlog.’ Er zijn ook Nederlandse geïllustreerde media van destijds, zoals De Spiegel/Kroniek van de Week, Panorama en de Katholieke Illustratie. Daar gaven journalisten een – gecensureerde – impressie van het leven van ‘onze jongens’ overzee.
Sommige reportages ademen de geest van een avonturenboek. De nadruk ligt op de ‘wederopbouw’: het leger ‘brengt rust en orde’. Filmjournaals van de Rijksvoorlichtingsdienst tonen soldaten die sigaretten uitdelen. Gewapend optreden is ‘alleen waar sprake is van terrorisme’, verzekerde de RVD ons in 1947 – het lijkt recent Afghanistan wel.
De clips in het begin van de tentoonstelling laten zien dat het koloniale Indonesië een scherp gelaagde maatschappij was, met een kleine Europese elite, een vooral Chinese middenklasse en een arme massa van 60 miljoen Indonesiërs. Hun bloed, zweet en tranen vulden de Nederlandse schatkist (maar deze plundering blijft onzichtbaar).
Na de muiterij op de Zeven Provinciën en een serie opstanden hadden de Nederlandse kolonialen de communisten in de jaren 1930 zo massaal naar concentratiekampen gestuurd dat zij buiten beeld kunnen blijven. We zien in een flits dat Japan Indonesië bezette in 1942.
Beelden van de bevrijding bestaan uit Soekarno die de onafhankelijkheid verklaart, en de Pemuda: opstandige, vooral jonge Indonesiërs. Alleen te zien op een mini-scherm, is de massaliteit van hun bijeenkomsten indrukwekkend. Een woud van houten speren onderstreept dat het om een revolutionair proces ging, van onder af.
Een eerste stap in de bevrijding was de ‘Bersiap’. Er vielen 20.000 tot 30.000 doden, vooral Nederlanders, Chinezen en Ambonezen. Dat was een massale en bloedige zuivering van het koloniale regime en de elite die het had gecreëerd. Daarna stuurde Nederland soldaten.
Oorlog
Een pluspunt is dat het museum het eufemisme ‘politionele acties’ wil mijden. Zoals Van Randwijk in 1947 in Vrij Nederland schreef: ‘Een “politionele actie” met tanks en vliegtuigen IS een oorlog, waarom dit schijnheilig getwist over een woord, als de zaak duidelijk is?’ De eerste ‘politionele actie’ van juli 1947 werd na twee weken gestaakt onder druk van de Verenigde Naties.
Er waren onderhandelingen geweest tussen Nederland en de leiders van de Republiek, en het akkoord van Linggadjati.* Maar Nederland weigerde de onafhankelijkheid zo compleet te erkennen als de Indonesische republikeinen eisten. Dat de Nederlandse regering Linggadjati annuleerde onder druk van grote bedrijven is hier een voorspelbare omissie.
In december 1948 volgde een tweede Nederlands offensief. De leiders van de Republiek werden gearresteerd. De interventie eindigde pas toen de Verenigde Staten de kant van Indonesië kozen. Een jaar later moest Nederland alsnog de onafhankelijkheid erkennen.
Naarmate de Nederlandse autoriteiten geïsoleerder kwamen te staan, nam de kloof tussen de werkelijkheid en de prozaïsche mediaverslagen toe. Die schreven steeds meer vooral over ‘exotische culturen’ op ver gelegen eilanden, zoals het (volgens Katholieke Illustratie) ‘Lege Nieuw-Guinee’.
Door geen internationale journalisten meer toe te laten, maar alleen legerjournalisten en -fotografen, hoopte Nederland de berichtgeving te controleren. Toch identificeerden sommigen zich met de bevrijdingsstrijd. Zo ligt er werk van de fotografen Cas Oorthuys en Charles Breijer, beiden voormalig verzetsstrijders. In 1947-1948 braken zij met de heersende beeldvorming en beeldden Indonesiërs af als waardige en zelfs heldhaftige mensen.
Er is een bescheiden plek voor ‘linkse media’ zoals Het Parool, Vrij Nederland en De Waarheid, die zich allemaal op een gegeven moment tegen de oorlog keerden. Zij baseerden zich op verhalen van soldaten, die het geweld al meteen rapporteerden, maar zonder fotobewijs. Pas toen in 1969 de ex-militair Joop Hueting op tv vertelde hoe hij had meegedaan aan het geweld, begon een groot deel van de bevolking te beseffen hoe misdadig de koloniale oorlog was geweest.
De grootste zwakte in de expositie is dat stelselmatig de Nederlandse en Indonesische kant als identiek worden voorgesteld. Een tekst over de ‘eindfase’ van 1949 zegt: ‘Vooral op Java ontwikkelde zich een uitzichtloze guerrilla-oorlog, met excessen aan beide zijden’. Als we het conflict vereenvoudigen tot twee kanten, moeten we echter constateren dat die niet symmetrisch waren. Het imperialistische Nederland, met tanks en bommenwerpers, stond tegenover een meerderheid van Indonesiërs, in hun eigen land, met messen en speren. En het museum had zich mogen realiseren dat uitsluitend de laatsten de eretitel van ‘verzet’ mogen claimen.
Het is maar een glimp in de beerput, maar voor de mensen die zijn opgegroeid in de dominante naoorlogse mythologie is die glimp zeker schokkend genoeg.
Verzetsmuseum, Amsterdam – Koloniale oorlog 1945-1949: gewenst en ongewenst beeld. Tot en met 3 april 2016.
*In de oorspronkelijke versie van dit artikel werden de onderhandelingen over Lingaddjati tussen de militaire offensieven in geplaatst. Ze gingen er echter aan vooraf, dus dit is aangepast.