De vroege SDAP als een netwerkorganisatie

De vroege SDAP (1894-1900/09) als een netwerkorganisatie, als een familie, inclusief de ruzies over personen en ja, soms gaat het ook nog over politiek. Dat is – enigszins gechargeerd - het sociaal-culturele onderzoek waarop de Leidse historicus Adriaan van Veldhuizen onlangs promoveerde en dat is uitgebracht onder de titel De Partij. Over het politieke leven in de vroege S.D.A.P.
22 juli 2015

Door Ron Blom

Van Veldhuizen benadert de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) als een vereniging. Daarbij onderzoekt hij naar eigen zeggen op een representatieve wijze een deel van de eerste leden van die vereniging in de context van hun eigen afdelingen, clubs en andere partijverbanden. In de verschillende vragen van de leden van de promotiecommissie werd die representativiteit overigens betwist.

Maar duidelijk is dat Van Veldhuizen de historiografie op twee manieren aanvult. Enerzijds biedt dit ‘ledenperspectief’ een sociaal-culturele aanvulling op de ruime politieke geschiedschrijving die over deze partij voorhanden is. Anderzijds werpt dit onderzoek nieuw licht op de vraag welke invloed sociabiliteit (gemeenschaps- of clubgevoel) had op het functioneren van de partij. Want als er iets blijkt uit dit boek, dan is het dat de partij naast een politieke machine, ook een gemeenschap was die voorzag in menselijke behoeften zoals gezelligheid en lotsverbondenheid. En belangrijker: ook deze functie drukte een zichtbaar stempel op het functioneren van de partij.

Van Veldhuizen staat hij min of meer in de traditie van zijn promotor Dennis Bos, die eerder publiceerde over het vroege Amsterdamse socialisme en de Sociaal-Democratische Bond (SDB). Interessant in het geval van de SDAP – en dat is anders dan bij de meer met anarchistische kenmerken behepte voorloper SDB – is dat een groot deel van de leden van de SDAP niet behoorde tot de armste Nederlanders of tot de handarbeidersklasse. Ook schoolmeesters en andere mensen met intellectuele beroepen maakten in de eerste jaren in grote mate deel uit van het ledenbestand. Het engagement met de verpauperde arbeider leek een belangrijker factor om lid te worden.

Programma en plezier

In De partij contrasteert Van Veldhuizen de zogeheten ‘verspreide leden’ met de afdelingsleden die vaak groepsgewijs tot de partij waren gekomen. De verspreide leden konden zich niet aansluiten bij een dichtbij zijnde afdeling en werden rechtstreeks lid van de landelijke partij. Zij lieten zich vooral kenmerken door hun primaire ideologische interesse. Het was overigens niet makkelijk om de lokale bevolking voor de sociaaldemocratie te mobiliseren. Daarvoor was meer dan alleen engagement nodig.

Het geheim van de succesvolle afdelingen zat volgens hem niet zozeer in de kennis van de socialistische gedachtegoed of theorie of de (latere) inbedding in het landelijke partijapparaat. Nee, hij weet overtuigend voor het voetlicht te krijgen, dat het vooral de persoonlijke relaties waren die de doorslag gaven om toe te treden tot de partij, i.c. de SDAP. Of het nu de bewoners van de Amsterdamse Blasiusstraat, de landarbeiders in Warga, de voormalige SDB-leden uit Arnhem, de zangers uit het Leeuwarder koor, de cafébezoekers uit Holwerd of de familieleden uit Bergen op Zoom waren; ze werden allemaal partijlid vanuit een netwerk waarvan ze al langer deel uitmaakten. Pas na een tijdje sloten zich nieuwe mensen aan bij de afdeling. Op die manier groeiden de afdelingen gestaag rondom de kern van partijpioniers die vrienden of collega’s waren, of elkander kenden uit koor of kroeg. Kortom lotsverbondenheid, maar vooral ook plezier en aangenaam samenzijn gaven de doorslag.

Naast de familiemetafoor gebruikt Veldhuizen, in navolging van de partij zelf, graag de metafoor van de christelijke godsdienst. Het verhaal van de arbeidersklasse die de gehele mensheid via een socialistische revolutie naar een beter bestaan zou leiden, leek soms dan ook sterk op een evangelie. Een SDAP-afdeling was daarom meer dan een organisatie voor politieke actie alleen. De sociaaldemocratie had evengoed iets te zeggen over morele vraagstukken, geestelijke verheffing en de relatie tussen mannen en vrouwen.

Doordat het gedachtegoed zich als een olievlek door het sociale leven verspreidde, kwamen zelfs de meest praktische activiteiten in het kader van het socialisme te staan. Hoezeer het partijleven een totaalervaring kon worden, bleek vooral in de grotere afdelingen. In navolging van de SDB en verscheidene buitenlandse socialistische verenigingen kenden zij arbeiderszangkoren, arbeidersfietsclubs en arbeiderssportverenigingen, alle met een herkenbare ‘rode’ identiteit.

Het boek behandelt drie ingrediënten van het partijleven waarmee alle vroege afdelingen te maken kregen. Ten eerste werden alle vroege afdelingen beïnvloed door het internationale socialisme, ten tweede grepen ze terug op langer bestaande lokale verbanden, ten derde werden ze na verloop van tijd beïnvloed door het landelijke partijapparaat. Aan de hand van de uitgekozen afdelingen die in dit boek zijn besproken, namelijk Amsterdam, Arnhem, Garsthuizen, Groningen, Holwerd, de intellectuele afdeling in het Gooise Laren en Warga, wordt boeiend beschreven hoe dat eruitzag.

Vrouwen geen toeschouwers

In veel afdelingen viel de onderzoeker nog iets anders op. De positie van de vrouw in het partijleven was vooraanstaander dan vergadernotulen en gegevens over functiebezetting op het eerste gezicht doen vermoeden. Aan het einde van de negentiende eeuw was het ook voor socialistische vrouwen niet gebruikelijk om op de voorgrond te treden. In verslagen van vergaderingen lijken vrouwen zich meestal te schikken naar de wensen van die tijd en eisen ze zelden een grote rol op.

Maar wie alleen zulke verslagen leest, kijkt volgens Van Veldhuizen slechts door ‘een kier naar het partijleven’. Omdat grote delen van het partijleven zich binnen de vertrouwde kring van het familienetwerk voltrokken, werden lang niet alle mensen met een belangrijke rol geadministreerd. De landelijke en lokale bestuurders van de partij waren meestal mannen, maar zij werden voortdurend bijgestaan door hun vrouw.

In dit boek reisden de vrouwen mee naar congressen, beantwoordden ze post, deden ze organisatorische klussen, werkten ze aan vrouwenpropaganda, borduurden ze vaandels en bouwden ze decors. In culturele clubs, zoals toneelverenigingen en zangverenigingen, traden vrouwen steeds vaker groepsgewijs op de voorgrond. Ook in dit opzicht vormt De Partij een mooie aanvulling op de historiografie van de vroege socialistische beweging.

Adriaan van Veldhuizen
De Partij. Over het politieke leven in de vroege S.D.A.P.
Prometheus Bert Bakker, Amsterdam 2015 / 376 pagina’s