De Russische revolutie in de kunst
De uitdagende werken van Kazimir Malevitsj, Vladimir Tatlin, Aleksandra Ekster, en Vladimir Majakovski worden vaak in een adem genoemd met de jonge Sovjetstaat. En niet geheel onterecht. Maar uit Scheijens diepgravend onderzoek wordt duidelijk dat de samenwerking tussen de avant-garde en de bolsjewieken allesbehalve vlekkeloos verliep. De ene keer moest de avant-garde niks van de bolsjewistische partij hebben, de andere keer was er een wankele overeenstemming bereikt en weer een andere keer werden de futuristen nog net niet met pek en veren weggejaagd.
In tegenstelling tot de Italiaanse futuristen, vaker wel dan niet fascisten, waren de Russische futuristen onmiskenbaar links. Maar ze waren niet per se communist of bolsjewiek: veel van hen waren vóór de revolutie nauwelijks politiek actief. Door hun maatschappelijke positie echter, zagen zij in wat een hel het tsaristische Rusland was. Veel van hen waren straatarm en verachtten de tsaar en de oprukkende kapitalisten. Voordat hij van zijn kunst een schamel leven kon opbouwen, had Tatlin bijvoorbeeld zijn brood als scheepsjongen verdiend en hij leerde in die tijd zowel de wanhoop van armoede als de kracht van muiterijen kennen.
Revolutie
De eerste keer dat Malevitsj olieverf zag, was toen schilders de kerk in zijn plattelandsdorp kwamen opknappen. Het zou nog wel even duren voordat hij zelf het geld had om materiaal te kopen. Deze groep zwervers, krakers en klaplopers werd nog aangevuld met mensen van lagere adel die hun klasse hadden verraden, zoals de dichter en toneelschrijver Majakovski. Zij waren allemaal overtuigd van de noodzaak van een nieuwe maatschappij en zagen hun eigen kunst, ook in pre-revolutionair Rusland, als de kunstzinnige parallel van die omwenteling.
Na de revolutie worden de futuristen met veel gesteggel aangesteld op hoge ambtelijke posten in de nieuwe regering. Zoals Scheijen het vertelt: ‘Er gebeurde iets ongehoords: de voorheen marginale, spottende en bespotte kunstenaars werden hoge ambtenaren in de nieuwe Sovjetstaat, kregen invloed op het cultuurbeleid en mochten het kunstonderwijs her vormen.’ Bovendien kregen zij hier de kans om hun kunst in de publieke ruimte zichtbaar te maken: het hoogtepunt hiervan vond plaats in Petrograd bij het Winterpaleis, waar de Romanovs tot voor kort hadden gewoond.
Het gigantische Paleisplein, met in het midden die Alexanderzuil van bijna 50 meter hoog, was altijd het symbool geweest van het megalomane tsarendom. Bij de eerste viering van de revolutie in 1919 werd dit plein door de avant-gardisten versierd met felgekleurde, abstracte installaties. ‘Het meest in het oog springende onderdeel was de immense constructie rondom de Alexanderzuil: een suprematistisch vreugdevuur, in vloekend geel, oranje en rood, dat de zware stilstand van de zuil ophief en hem veranderde in een kleurige vuurpijl die parmantig de hemel in werd geschoten.’
Indrukwekkend overzicht
Scheijen heeft met dit boek een enorme klus geklaard: hij beschrijft hele levenslopen, intieme persoonlijke details over de verschillende kunstenaars en hun onderlinge (vaak onstuimige) relaties, maar weet ook op gepaste momenten stil te staan bij de radicale en vernieuwende kunst zelf. Het centrale thema is onmiskenbaar de relatie tussen de avant-garde en de bolsjewistische partij, maar minstens even interessant zijn de momenten waarop Scheijen soepel weet in te zoomen op een slaande ruzie hier of een succesvol kunstexperiment daar. En dat alles schrijft hij zeer leesbaar op tegen een achtergrond van de schokkerige en rumoerige ontwikkeling van de Russische Revolutie.
In de loop van het boek blijkt dat de avant-gardisten niet langer de ruimte kregen om wild te experimenteren, waardoor zij in de kunst- wereld opnieuw gemarginaliseerd werden. Sommigen vertrokken, anderen werden opgepakt en weer anderen zagen het als hun plicht om het Socialistisch Realisme van Stalin op te pakken. Hoe dit allemaal gebeurt – die ontwikkeling van marginale figuren tot topambtenaren en weer terug naar de marges – is oneindig ingewikkeld, maar Scheijen weet de lezer telkens mee te nemen met een enthousiast oog voor detail.
Politiek
Het valt wel aan te raden om ook een boek als Tien dagen die de wereld deden wankelen van de Amerikaanse journalist John Reed te lezen, omdat dat boek nog meer duidelijkheid schept over de achtergrond van deze verhalen. Misschien is dat dan het enige dat echt ontbreekt aan het boek: Scheijen is geen socialist – hij lijkt de passie voor revolutie, een radicale omwenteling van de Russische maatschappij en de emancipatie van arbeiders (ook in de kunst), niet te delen met de mensen die hij beschrijft. Hetzelfde geldt voor het gebrek aan een duidelijke materialistische en sociaal-maatschappelijke blik op kunst. Hierdoor zijn er soms gemiste kansen, zodat een socialist geïnteresseerd in de avant-garde een beetje tussen de regels moet lezen.
Ondertussen mist Scheijen geen enkele kans om Lenin en andere bolsjewieken als gewiekste boosdoeners neer te zetten. Op die momenten neemt Scheijen wat meer afstand van de bronnen om zijn eigen meningen en inschattingen centraler te stellen. Toch zijn deze stukjes geen obstakel om te kunnen genieten van het boek in al z’n rijkdom.
Sjeng Scheijen
De avant-gardisten: De Russische Revolutie in de kunst, 1917-1935
Prometheus 2019 / 592 pagina’s / €24,99