De rol van de vakbonden in de ‘Bolivariaanse revolutie’

Kun je me iets vertellen over de UNT, de Venezolaanse vakfederatie waarbij je aangesloten bent?
1 augustus 2007

Tijdens een groot internationaal socialistisch congres in Londen sprak Marco Antonio Garçia, vertegenwoordiger van de Venezolaanse vakfederatie UNT, over de positie van arbeiders onder Chávez. Mike Gonzalez interviewde hem.

‘In de veertig jaar voordat Chávez in 1998 aan de macht kwam, stond de vakbeweging onder controle van een leiding die deel uitmaakte van de staat. De oude CTV (Congres van Venezolaanse Arbeiders) werd gedomineerd door een corrupte bureaucratie die onze collectieve rechten verkocht om haar eigen zakken te vullen. Daarom waren veel vakbondsleiders miljonair.

De verandering begon in 1989 met de gebeurtenis die we de Caracazo noemen. Tienduizenden arbeiders gingen toen de straat op om te demonstreren tegen economische maatregelen die hen direct troffen. De repressie was verschrikkelijk en ongeveer tweeduizend mensen werden gedood.

Vanaf dat moment begonnen we ons te organiseren om terug te vechten. We steunden Chávez’ opstand in 1992 en zijn succesvolle presidentscampagne in 1998. Daarna begonnen we, gesteund door de nieuwe grondwet, nieuwe vakbonden op te bouwen. Het vakbondslidmaatschap stond toen op een historisch dieptepunt: maar 8 procent van de arbeiders was lid.

De echte omslag kwam in 2002, toen de oude vakbondsleiding van de CTV de couppoging tegen Chávez steunde. Op dat moment werd de UNT geboren. Op de dag na de coup lazen rechtse journalisten lijsten voor van mensen die gearresteerd moesten worden, of erger. Op de lijst stonden ook de namen van veel vakbondsleiders op de werkvloer, waaronder die van mij. Dat overtuigde ons ervan dat het nodig was om de CTV te vervangen door een eerlijke en representatieve bond.

Die mening werd bevestigd tijdens de bazenstaking zeven maanden later. Arbeiders namen de fabrieken over en zorgden dat de productie bleef draaien. We begonnen hard te werken om leden te winnen en de organisatie van de grond te tillen. Op dit moment staat het vakbondslidmaatschap op 16 procent.

We staan nog maar aan het begin van de opbouw van de beweging. Maar we zijn er heel helder over dat de leiders van deze beweging klassenbewust en eerlijk moeten zijn – in tegenstelling tot de oude leiders die de belangen van de arbeiders keer op keer uitverkochten.’

Hoe zie je de rol van de vakbonden in relatie tot de nieuwe partij die Chávez onlangs gevormd heeft, de PSUV (Verenigde Venezolaanse Socialistische Partij)?

‘De meerderheid is het erover eens dat we ons bij de PSUV zullen aansluiten. Maar op hetzelfde moment maken we ook duidelijk dat we zullen vechten voor de zelfstandigheid van de vakbeweging binnen de nieuwe partij.

Chávez zelf heeft het idee van autonomie bekritiseerd. Hij zei dat er geen onafhankelijke vakbeweging nodig is als we de PSUV al hebben. Wij hebben publiek verklaard dat we het hiermee oneens zijn, en sinds dat moment heeft hij het onderwerp niet meer aangesneden. De vakbonden moeten los staan van de regering, zelfs als we actief zijn om Chávez en de Bolivariaanse revolutie te ondersteunen.

De discussie over het karakter van de PSUV en de organisatiestructuur begint deze maand, ter voorbereiding van het congres in december. Deze thema’s zullen in de hele beweging bediscussieerd worden. Wij geloven dat de partij zich actief inzet om een nieuwe cultuur te creëren ‘het ‘socialisme van de 21ste eeuw’ waarover onze president het heeft.’

Wat betekent ‘socialisme van de 21ste eeuw’ voor jou?
‘Het betekent gelijkheid en rechtvaardigheid – gelijkheid voor arbeiders, de oorspronkelijke bewoners, boeren en studenten. Het betekent ook dat iedereen de mogelijkheid moet hebben om deel te nemen aan de beslissingen over de maatschappij. Het gaat er niet alleen om wat de regering kan doen voor het volk. Werkende mensen hebben hun eigen projecten en voorstellen, en de regering zou de middelen beschikbaar moeten stellen om die door te voeren. Tenslotte weten de gemeenschappen zelf beter dan wie ook waar ze behoefte aan hebben.

Dit socialisme van de 21ste eeuw moet ook een vorm zijn van wat wij poder popular noemen – macht van onderaf. Als vakbondslid en activist in de sociale beweging en de basisorganisaties in de gemeenschap, zie ik mezelf als deel van het opbouwen van deze nieuwe macht. Het betekent ook het socialiseren van de productie, zodat die voortaan het volk dient. De productie moet geleid worden door de arbeiders zelf.’

Verschillende fabrieken in Venezuela zijn overgenomen door het personeel. Wat is de betekenis van deze acties?

‘Dit is een nieuw fenomeen, en het is ook een product van de couppoging en de bazenstaking van 2002. De ondernemersorganisaties probeerden samen met delen van het leger en de oude vakbondsleiders Chávez door een coup omver te werpen. Toen dit mislukte, probeerden ze de productie te saboteren. Ook sluisden ze miljoenen dollars van hun bankrekeningen naar het buitenland, en lieten hun bedrijven failliet gaan.

Omdat arbeiders hierdoor niet het loon kregen waar ze recht op hadden, namen ze in veel gevallen zelf de fabrieken over en zetten ze de productie voort. De producten verkopen ze voor redelijke prijzen. Sommige van deze bedrijven worden bestuurd door een systeem van cogestion – gezamenlijk management door de regering en arbeiders. Andere bedrijven staan onder arbeiderscontrole en zijn gesocialiseerd.

De Alcasa-aluminiumfabriek in Puerto Ordaz is hiervan een voorbeeld, net als de Sanitarios Maracay-fabriek, die ceramiek voor huishoudelijk gebruik produceert.’

Hoe zit het met de Sidor-ijzer- en staalfabriek in Ciudad Guyana, waar de arbeiders nationalisatie eisen?

‘Chávez verzet zich tegen de roep om nationalisatie, omdat hij een nauwe politieke band heeft met de Argentijnse president Nestor Kirchner en het bedrijf in handen is van een Argentijnse onderneming. Maar wij in de vakbeweging vinden dat de fabriek genationaliseerd moet worden en onder arbeiderscontrole moet worden gebracht. Daar vechten we voor, en we zullen zien wat er zal gebeuren.’

Hoe zie jij de huidige situatie rond de gesloten televisiezender RCTV?

‘RCTV heeft een geschiedenis van veertig jaar van ontkenning van de belangen van arbeiders. Onder het oude regime spiegelde ze Venezuela af als een maatschappij waarin de economie het goed deed en alles dik in orde was. Misschien dachten deze mensen in eerste instantie dat ze Chávez aan hun kant konden krijgen, net zoals alle presidenten voor hem. Toen duidelijk werd dat dit niet zou lukken, begonnen ze campagne te voeren tegen hem.

Ze zetten zich in om de situatie te destabiliseren, angst te creëren en de weg te banen voor de coup van 2002. Maar zelfs nadat de coup mislukt was deed Chávez niets om deze situatie te veranderen. Hij had de zender in 2002 moeten sluiten, maar hij liet hen gewoon doorgaan met uitzenden. In mei dit jaar besloot hij simpelweg de licentie niet te verlengen.

Toen hij eindelijk optrad, had hij de steun van de grote meerderheid van de maatschappij. Er waren demonstraties voor het besluit. Toen begon de oppositie demonstraties te organiseren, maar er kwam geen respons vanuit de bevolking, die precies wist wat er gaande was.

Wat ons zorgen baart is dat rechts internationaal campagne aan het voeren is, met steun van het imperialisme. Dat is een van de redenen waarom ik in Londen kwam spreken. De rechtse zenders werken nog steeds in Venezuela. Er is complete vrijheid van meningsuiting, ondanks de geruchten in het buitenland. Naar mijn mening krijgt rechts juist te veel vrijheid. Intern is corruptie en bureaucratie het grootste gevaar voor onze beweging.

Als vakbondsleden organiseren we ons om beide gevaren aan te pakken, en we zeggen hetzelfde over de PSUV. Het volk moet deel zijn van de opbouw van deze nieuwe organisatie. Ons uitgangspunt is dat het een partij moet zijn waarin voor corrupte bureaucraten geen plek is.’