De revolutie van 1917: liberalen in de Februarirevolutie

De Februarirevolutie bracht de Russische liberalen in een lastig parket. De politieke vertegenwoordigers van de kapitalisten in Rusland zaten bepaald niet te wachten op revolutie. Natuurlijk zagen zij liever een parlementair regime waarbinnen zij, en niet de tsaar en de adel, de dienst uitmaakten. Maar tegelijkertijd begrepen ze dat een revolutie ook hen zou bedreigen.
1 maart 2017

Door Jeroen van der Starre

Daarbij kwam dat Rusland in oorlog was. De liberalen waren groot voorstander van de oorlog, maar schreven het voor Rusland desastreuze verloop toe aan onkunde van de tsaar en zijn inner circle. Een regimeverandering in oorlogstijd zou echter nog desastreuzer zijn en zou de droom van de Russische liberalen – ‘oorlog tot de volledige overwinning’ – alleen maar verder weg brengen.

De opstelling van de liberale partij – de Constitutionele Democraten, of Kadetten – in de Doema was daarom kritisch op de tsaar en vooral sommige van zijn vertrouwelingen, maar fundamenteel loyaal aan het autocratische bewind. Deze opstelling bracht de Kadetten in een lastig parket, zij steunden de revolutie niet en zagen die het liefst mislukken. Tijdens de revolutie hielden de Russische liberalen zich op in de kantoren van de Doema, toepasselijk genoeg in de rechtervleugel van het Taurische Paleis. De linkervleugel van datzelfde gebouw was het domein van de Sovjet.

De centrale figuur binnen het Russische liberalisme was Pavel Miljoekov, leider van de Kadetten en het ‘Progressieve Blok’ – een samenwerking van liberalen, conservatieven en nationalisten in de Doema. Zelfs nog op 27 februari, enkele uren voor de eerste zitting van de Sovjet en terwijl het lot van het tsarisme feitelijk was bezegeld, probeerde Miljoekov een neutrale positie te behouden.

Nikolai Soechanov probeerde Miljoekov er die middag van te overtuigen om vanuit de Doema de macht te grijpen. Miljoekovs antwoord toonde aan dat deze geen flauw idee had van de situatie waarin hij verkeerde: ‘Als een verantwoordelijke oppositiepartij streven we natuurlijk naar macht en willen we daar naartoe bewegen, maar niet via het pad van revolutie.’ Het was bij de liberale leiders nog niet ingedaald dat de revolutie in volle gang was en dat de ruimte voor neutraliteit met het uur kleiner werd.

Die avond, terwijl de Sovjet in zitting was, kwamen de liberale Doema-leden bij elkaar in het Taurische Paleis. Miljoekov kwam het kantoor uit met een triomfantelijk gezicht en een onderdrukte glimlach op zijn lippen: ‘We zijn tot een besluit gekomen, we nemen de macht.’ Dit was een hopeloze onderschatting van de macht van de revolutie.

Op 1 maart stemde de Sovjet inderdaad in met de vorming van een Voorlopige Regering door de Doema-leden, maar onder strikte voorwaarden. De volgende dag werd een liberale Voorlopige Regering gevormd, met prins Georgi Lvov als premier. Maar macht van de Sovjet beperkte de bewegingsruimte van deze nieuwe regering.

Aleksandr Goetjskov, de minister van Oorlog in de Voorlopige Regering schreef op 9 maart: ‘De Voorlopige Regering bezit geen werkelijke macht en haar orders worden slechts in zoverre uitgevoerd als dit wordt toegestaan door de Sovjet van Arbeiders en Soldatenafgevaardigden, die de belangrijkste elementen van echte macht in haar hand heeft, zoals troepen, het spoor, de post- en telegraafdienst. Het is mogelijk om rechtstreeks te zeggen dat de Voorlopige Regering alleen zolang kan bestaan als de Sovjet het toestaat. In het bijzonder in het militaire departement is het nu alleen mogelijk om orders uit te vaardigen die niet fundamenteel in strijd zijn met de beslissingen van de Sovjet.’

Zo leidde de Februarirevolutie onmiddellijk tot een situatie van dubbele macht: de formele macht van de Voorlopige Regering tegenover de werkelijke macht van de revolutionaire arbeiders en soldaten en hun Sovjet. Deze situatie moest vroeg of laat eindigen in een machtsgreep door de Sovjet of in een onderdrukking van de Sovjet door de regering.