De oorlog volgens Ad van Liempt

Ad van Liempt bij het huis van Gemmeker (foto: RTV Drenthe / YT)
Een van de populairste schrijvers over de Tweede Wereldoorlog is Ad van Liempt. In 2019 promoveerde hij op een proefschrift over commandant Gemmeker van kamp Westerbork. Maar zijn commerciële benadering van geschiedenis staat in een liberale traditie die fascisme en oorlog niet kan verklaren. Bovendien geeft een schrijver als Van Liempt nazi’s en collaborateurs onterecht de ruimte om als onbegrepen, en zelfs ‘idealistische’ slachtoffers te poseren.
9 februari 2023

Wat drijft Ad van Liempt in het schrijven van zijn oorlogsproza? Als journalist werkte hij in 1988 samen met Lou de Jong, bij een nieuwe tv-serie over de Nederlandse nazibezetting. Jaren later, in 2002, verscheen Kopgeld, over de jacht op Joodse onderduikers. Inmiddels heeft Van Liempt tien boektitels over de Tweede Wereldoorlog op zijn naam.

De publicatie van Gemmeker, Commandant van Kamp Westerbork in 2019 kreeg zeer uiteenlopende reacties. ‘Van Liempt laat niets heel van het vriendelijke gezicht van Albert Gemmeker’, kopte Trouw. Tegelijk beschuldigden een flinke handvol journalisten en historici Van Liempt van onder meer plagiaat, geschiedvervalsing en tunnelvisie.

Het grote publiek merkt weinig van de controverses die Van Liempt omringen. Maar het is terecht om de vraag te stellen wat schrijvers zoals hij met hun werk willen zeggen.

Wat is geschiedenis?

Ad van Liempt wekt graag de indruk dat de geschiedenis ‘zichzelf vertelt’. ‘Ik ben van de feiten, niet van de moraal’ zegt hij in het Historische Nieuwsblad. Maar wat zijn feiten? De Britse historicus E. H. Carr onderscheidde in zijn boekje What is History? feiten als zodanig (daar zijn er erg veel van) van historische feiten. Geschiedenis wordt tot op zekere hoogte geproduceerd door de historicus, die ten eerste ‘feiten’ selecteert. Feiten zelf, zoals ‘bezetting op 10 mei 1940’ zijn daarbij ‘lege zakken’, krijgen inhoud via invulling door de historicus.

De geschiedenis, zegt Carr, is ook een wetenschap, maar één waar de historicus zelf deel uitmaakt van het proces dat deze bestudeert. Carr geeft als beeldspraak van de geschiedenis een bewegende processie, waarin ook de schrijver meeloopt. Het punt waar je je in de processie bevindt, bepaalt je gezichtshoek op de gebeurtenissen.

Een historicus heeft enerzijds een inbeeldend begrip (‘imaginative understanding’) nodig van de geest van mensen waarover hij schrijft. Tegelijk kan hij daarbij niet ieder mogelijk standpunt innemen. Dan zou je namelijk beweren dat het niet uitmaakt wat mensen denken of doen, terwijl geschiedenis bij uitstek een proces is dat mensen zelf maken.

Van Liempt steunt op klassieke opvattingen binnen de geschiedschrijving, maar lijkt zich daarvan niet bewust. Een daarvan is: ‘Grote mannen (en vrouwen) maken de geschiedenis.’ Dat leent zich voor de biografische benadering. Bij Commandant Gemmeker, wiens pad mede werd gekruist door 80.000 Joden, Roma, Sinti en andere gevangenen, vervlecht Van Liempt de grote biografie met allemaal mini-biografietjes. De lange herhaling van tragiek en bloed komt neer op enkele dozijnen mini-oorlogjes, die gevoelige lezers makkelijk teveel kunnen worden.

Strijd en vooruitgang

Geschiedenis is een proces van strijd tussen verschillende groepen. Dat zeggen zowel conservatieve als progressieve historici. Maar geen enkele maatschappij is statisch, dus een historische theorie heeft een concept nodig van verandering. ‘De geschiedenis van iedere maatschappij tot nu toe is de geschiedenis van de klassenstrijd’, begonnen Marx en Engels Het Communistisch Manifest.

Daarbij heeft geschiedschrijving een theorie van richting nodig. Er zijn drie richtingen: vooruitgang (progressief), achteruitgang of regressie (reactionair) en een cirkelbeweging. Marxisten herkennen een progressieve beweging in de geschiedenis, van de ontwikkeling van de productiekrachten. Maar er zijn ook fasen van achteruitgang mogelijk. Mensen die de groei van democratie als maatstaf nemen, herkennen de jaren 1930 en de huidige periode ook als regressie.

Vooruitgang, vond de bekende historicus Jan Romein, zou ook moeten leiden tot een progressieve verwerking van de geschiedenis. Het beeld van tijdgenoten is ‘lyrisch en doorleefd’, maar ook ‘de fase der nog ongescheiden en ononderscheiden veeleenheid der werkelijkheid zelf’. In de loop van de jaren (soms generaties) zag Romein dit plaatsmaken voor een analytische synthese.

Door via dagboeken en brieven de geschiedenis te vertellen, vermengt Van Liempt bronnen uit de eerste fase met veel latere inzichten. De selectie van citaten lijkt daarbij vooral de opvattingen van Van Liempt te moeten ondersteunen.

Gemmeker: carrièrejager en beroepsleugenaar

Een academisch proefschrift moet bewijzen dat een onderzoeker wetenschappelijk onderzoek kan doen en daarover schrijven. Dat onderzoek moet technisch correct worden uitgevoerd, dus ook langs de lijnen van een – liefst heldere – probleemstelling. In de handelseditie van Gemmeker is deze absoluut niet terug te vinden. Gemmeker was geen ‘gentleman-commandant’ maar een sluwe schrijftafelmoordenaar, schrijft Van Liempt op de achterflap. Dat was allang bekend.

Geboren in 1907, doorleefde Gemmeker de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog. Zijn geboorteplaats Düsseldorf was een legerplaats voor tienduizenden soldaten en ziekenboeg tegelijk. Na de oorlog, die ook leidde tot honger en sociaal protest, riep de arbeidersraad in januari 1919 ‘de revolutie’ uit. Deze werd onderdrukt door de sociaaldemocratische regering, die hiervoor de extreemrechtse Freikorps inzette.

Gemmeker koos in 1927 voor een carrière bij de politie. Na Hitlers machtsovername werden communistische en sociaaldemocratische organisaties ontmanteld. In 1936 brandde de jacht op woonwagenbewoners en homoseksuelen los. Dat was net nadat in 1935 Gemmeker bij de Gestapo ging werken. Bij zijn Afdeling 1 ‘werd alles geregeld’, aldus Van Liempt: van vervoer tot bewapening en techniek. Wie daar werkte had geen onschuldig kantoorbaantje, maar was een spin in het fascistische terreurweb.

Via Den Haag belandt Gemmeker in juni 1942 als commandant in St. Michielsgestel, een ‘luxekamp’ voor de Nederlandse elite. Daar voert hij de enige executie uit van 5 Rotterdammers die daar in de hele oorlog plaatsvindt. Dan treedt hij in oktober 1942 aan als commandant van kamp Westerbork.

Gemmeker liet meer dan 80.000 Joden deporteren naar de vernietigingskampen. Van Liempt vraagt zich af wat hij wist van hun lot. Veel hooggeplaatste nazi’s logen er na de oorlog op los. Maar in plaats van dat aan te tonen, behandelt Van Liempt hem als serieuze bron. Dat is een nogal grote eer voor een niets ontziende carrièrejager zonder geweten.
Gemmeker ontkende dat hij centraal betrokken was bij de ontruiming van de psychiatrische inrichting Het Apeldoornse Bos. Terwijl de artsen een deel van de 1200 patiënten als ‘niet vervoerbaar’ beschouwden, werd iedereen op beestachtige wijze naar Auschwitz gedeporteerd. Met zijn ontkenning kwam Gemmeker weg, omdat getuigenverklaringen zoals van psychiater Nico Speijer niet bekend waren bij de aanklagers.

Later ontkende Gemmeker ook in de rechtszaal dat hij op de hoogte was van de massamoord op de Joden. Inmiddels heeft onderzoeksjournalist Bart FM Droog aangetoond dat Gemmeker de term ‘Endlösung’ kende en dus moet hebben geweten dat alle gedeporteerde Joden zouden sterven.

Het op zich weinig vleiende beeld van de kampcommandant mist daardoor aan scherpte en precisie. De vraag ‘Loog Gemmeker?’ had inmiddels mogen zijn ‘Waaróm loog Gemmeker?’ Verklaringen die Van Liempt geeft, gaan uitsluitend over zijn individuele psyche. Zoals Carla Rus al schreef, weet hij daar eigenlijk niets van. Bovendien schiet dat ernstig tekort als historische verklaring.

De Oorlog

De aanpak van Van Liempt wordt duidelijker als we Gemmeker vergelijken met boeken als De Oorlog (2009) en De jacht op het verzet (2013), beide ook verschenen bij Balans. De Oorlog bestrijkt de periode van de Eerste Wereldoorlog tot en met de jaren 1980, toen de meeste nazi-criminelen inmiddels dood of vrij waren.

In de crisis van de jaren 1910-1930 stonden twee alternatieven voor het liberale kapitalisme tegenover elkaar: communisme en fascisme. Rosa Luxemburg had al geschreven dat de keus zou komen tussen ‘socialisme of barbarij’, hoewel ze de precieze vorm niet voorzag. In de proloog van De Oorlog komt de Duitse NSDAP er beter van af dan de socialisten. Zo omschrijft Van Liempt Hitler als ‘de man die zoveel Duitsers weer hoop gaf’. Daar beweert hij dat Hitler via verkiezingen aan de macht kwam – wat onzin is. Hitler werd door de Rijkskanselier Hindenburg benoemd, buiten het democratische proces om. (Later geeft hij een juistere versie, maar is dus inconsistent.)

Vervolgens schrijft Van Liempt over de ‘Russische revoluties van 1917 en 1918’ (sic) dat het ging om een machtsgreep van Lenin. Daarbij verzuimt hij te melden dat de Russische socialisten massale steun hadden en als eersten vrede sloten in 1918. Ook keurt hij de sociale transformatie van het Rusland onder de arbeidersmacht geen woord waardig. Zo wordt de leugen volgehouden dat er parallellen zijn tussen socialisme en fascisme.

Dagboeken

Van Liempt citeert diverse dagboeken waarin Hitler bestempeld wordt tot ‘grootste Duitser van de geschiedenis’ met ‘onvoorstelbare energie, zelfopoffering en kracht’. Ook meer realistische visies komen aan bod. Maar dit soort hysterisch gedweep is de basis waarop Van Liempt de NSDAP presenteert als ‘utopisch’ alternatief aan de rechterzijde.

Bovendien, betoogt Van Liempt, was de Weimar-democratie niet toegerust voor de uitdagingen van de jaren 1930, zoals de economische crisis en de politieke instabiliteit. Tussen de regels door is respect voor ‘daadkrachtige’ figuren zichtbaar, zoals Friedrich Ebert of Colijn, die ‘de natie door de woelige tijden loodste’.

Tegelijk is Van Liempt permanent op zoek naar ‘nuance’. Toen tijdens de bezetting Duitse soldaten verplicht werden ingekwartierd, schreven sommige mensen dat ze eigenlijk ‘best meevallen’. En waar de ramen van woonhuizen moesten worden geblindeerd om geallieerde bommenwerpers geen oriëntatie te gunnen, citeert hij het liedje van Wim Ibo dat het eigenlijk best ‘gezellig’ was.

In het begin van de bezetting probeerden veel mensen zich aan te passen en door te leven in de hoop dat het gauw over zou zijn, begrijpt Van Liempt. Op twee plekken bespreekt hij de Februaristaking, en het massale gehoor dat de arbeiders gaven aan de stakingsoproep van de CPN. Desondanks zet hij de communisten weg als extremisten, die voor de oorlog maar weinig aanhang hadden. Hij benadrukt de chaos die de staking veroorzaakte. Van Liempt oordeelt niet expliciet, maar: ‘Het blijft de vraag of de Joden ermee geholpen waren.’

Economie

Om te verklaren waarom kapitalisme verbonden is met oorlog, is voor marxisten de economie cruciaal. Aan de ene kant veroorzaakt het systeem crises van overproductie. Tegelijkertijd leidt elke crisis tot wat Marx ‘concentratie en centralisatie van kapitaal’ noemde. Staten raken verbonden met de grote bedrijven, en gaan grondstoffen en afzetmarkten veroveren met geweld: imperialisme.

De eerste grote crisis van de jaren 1890 leidde tot een wedloop om koloniale gebieden en de Eerste Wereldoorlog. Deze ontketende een golf van revolutie in Europa. Uit de crisis van de jaren 1930 waren twee uitwegen. Ofwel het kapitalisme, dat altijd winst boven mensen stelt, moest worden omvergeworpen. Ofwel de uitbuiting van arbeiders moest verder worden opgevoerd. Hitlers fascisten vernietigden de socialistische partijen en vakbonden – en smoorden zo elk verzet compleet. Daarom heette de biografie van de Duitse grootindustrieel Fritz Thyssen ‘I paid Hitler’.

Na de oorlog volgde een kortstondige bloei – totdat de Wall Street Crash van 1929 een nieuwe recessie ontketende. De instorting van de wereldmarkt betekende dat Duitsland zich niet meer door export uit de crisis kon werken. De NSDAP begon vanaf 1933 een grootschalig investeringsprogramma in de binnenlands georiënteerde bedrijven en de zware industrie. De werkloosheid verdampte, maar dit was in een context van een oorlogseconomie met een enorme staatsschuld. Hitler had zijn generaals al veel eerder een oorlog beloofd – en deze werd nu onafwendbaar.

Van Liempt stelt in De oorlog serieus dat Nederland niet ‘stelselmatig is uitgebuit en leeggeroofd’. Deze ‘nuance’ klopt alleen in zoverre dat Hitler in het begin voorzichtig was om de ‘Arische’ arbeidersklasse niet tegen zich in het harnas te jagen.

Plundering en misdaden

Maar nadat Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Rusland aan de oorlog gingen deelnemen, werd de levensstandaard zelfs in Duitsland aangevallen. Gewilde producten zoals vlees, zuivel en suiker waren op rantsoen. Hele industrieën zoals kleding en de bouw werden ingezet voor de oorlog in plaats van consumptie door de werkende bevolking: een hyperkapitalistische dynamiek.

In Nederland claimde de Wehrmacht 90 procent van het beton om bunkers te bouwen, zodat het aantal woonhuizen afnam. Meer dan een kwart miljoen arbeiders werden tewerkgesteld in Duitsland. De groep die op de meest cynische wijze getroffen werd, waren de Joden, die eerst werden kaalgeplukt voordat ze werden gedeporteerd en vermoord.

Nederlandse bedrijven profiteerden ook van de herinvoering van de slavernij. In Vught werkten Joden in de Philips-barak. Daar kregen ze een extra maaltijd per dag, de ‘Phili-prak’. Ook na hun deportatie hadden deze Joden een grotere overlevingskans, aldus Van Liempt: ‘Over de morele kant van het optreden van Philips in de oorlog zijn de meningen achteraf uiteen blijven lopen’.

Volgens een schatting die Van Liempt zelf citeert, onttrok het Duitse naziregime in de oorlog 13,4 miljard gulden aan Nederland (nominale waarde). Om dit ‘niet systematisch’ te noemen, komt neer op het bagatelliseren van de plundering en de misdaden die de bevolking hier heeft ondergaan.

Twee maten

Het concept dat Van Liempt hanteert, doet het meeste denken aan yin-yang: alle slechts bevat iets goeds en alle goeds bevat iets slechts. Maar hij hanteert zo twee maten voor onderdrukker en onderdrukten.

De autoriteiten worden gevrijwaard van kritiek. De collaboratie en pogingen daartoe van Colijn, maar ook van de secretarissen-generaal, worden niet besproken. Ook economische collaboratie wordt niet aangeroerd, behalve die van de bunkerbouwers. Maar zij werden na de oorlog ‘naar verhouding hard aangepakt’. We zouden bijna medelijden krijgen.

Van Liempts taalgebruik rond de nazi’s nodigt uit om je met hen te identificeren. Zo wordt van de fascistische regisseur Leni Riefenstahl het ‘enorme talent en moderniteit’ benoemd. Bij de NSDAP-Partijdagen, die plaatsvonden op een vast terrein in Neurenberg, mocht architect en Hitler-adept Albert Speer ‘zich uitleven en hoefde geen maat te houden’. Verder gebruikt Van Liempt vaak woorden zoals ‘plichtsgetrouw’, ‘ambitieus’ of ‘workaholic’ als het om nazi’s gaat.

Na de bevrijding werden collaborateurs op grote schaal opgepakt. Op veel plaatsen werden vrouwen die met Duitsers waren omgegaan, publiekelijk vernederd. De NSB’ers en collaborateurs die in kampen zaten, werden geregeld maandenlang net zo behandeld als de eerdere kampbewoners. Dit geweld benoemt Van Liempt om zijn yin-yang-visie te ondersteunen.

Daarbij ‘vergeet’ hij dat de nazi’s en collaborateurs in de voorgaande vijf jaar zelf een vergunning hebben afgegeven voor dit geweld. Het geweld van de onderdrukkers werd hier vergolden door de onderdrukten.

Agenda

De boeken van Ad van Liempt illustreren zelf de kapitalistische productie. Vaak is er sprake van een vergaande arbeidsdeling. Het onderzoek wordt gedaan door een handvol historici die allemaal hun eigen toko runnen. Zij produceren uit de ruwe grondstoffen van de archieven een soort halffabrikaten. Deze worden verwerkt en uitgegeven onder redactie van Van Liempt. Vaak wordt materiaal meermaals gebruikt. Na Kopgeld (2002) verscheen zo Jodenjacht (2011) en als spin-off daarvan weer De jacht op het verzet (2013).

Net als in De Oorlog, spelen Nederlandse dagboeken daarin een hoofdrol. Maar wat doe je met ongebruikte stukken? Juist, een aparte uitgave met portretten in Verzetshelden en moffenvrienden (2011). Zo kun je met hetzelfde onderzoek steeds nieuwe boeken maken. Diversificatie helpt de verkoop. Dit proces doet denken aan een textielfabriek die zeer efficiënt recyclet.

Parallel daaraan opent de vrijemarktbenadering van Van Liempt de deur voor een politiek gevaar: de rehabilitatie van fascisme en collaboratie.

Zo schreef Isabel van Boetzelaer het boek Oorlogskinderen (2017) over haar vader, een baron die vrijwillig toetrad tot de Waffen-SS en als SD-Unterscharführer in Den Haag op Joden joeg. Zij liet delen van haar familiegeschiedenis bewust weg om hun rol te vergoelijken. Hoewel Van Liempt in Jodenjacht zelf over Van Boetzelaer had geschreven (en dus beter wist), heeft hij het boek in eerste instantie gepromoot en daar pas later afstand van genomen. Dit schandaal is een logisch gevolg van zijn wens om nazi’s als hoegenaamd ‘slachtoffer’ een stem te willen geven.

Deze trend werd al twee decennia eerder ingezet door Chris van der Heijden met zijn boeken Grijs verleden (2001) en later Dat nooit meer (2017), waarop hij nota bene promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam. De vader van Van der Heijden was lid van de NSB en de Landwacht, en vocht voor de Waffen-SS aan het Oostfront. In Grijs Verleden bepleit Van der Heijden dat er eigenlijk geen verschil is tussen daders en slachtoffers. Remco Ensel en Evelien Gans in De Groene (2012) zien dit nivelleren als een nieuwe trend onder historici.

Sinds de eerste zetels voor de PVV in 2006 heeft Van Liempt geen woord besteed aan modern extreemrechts. Wel vermeldt hij in De oorlog dat Chris van der Heijden lid is van de redactieraad van de tv-serie en het boek. Zo worden bronnenmanipulatie en onbegrensde relativering in feite tot norm verheven.

Extreemrechts in Nederland bestaat inmiddels uit vier parlementaire partijen, waaronder een fascistische, en een waaier aan buitenparlementaire groepjes. Zij poseren graag als ‘slachtoffer’ van links, beroofd van hun ‘vrijheid van meningsuiting’ en gemarginaliseerd in een ‘totalitaire’ democratie.

Het werk van Van Liempt legitimeert onterecht dit ‘slachtofferschap’. Hij schrijft terroristen ‘idealistische’ motieven toe. Zo wordt het verband verhuld tussen het fascisme van het nazi-regime enerzijds en de agressieve veroveringsoorlog en de massale Holocaust anderzijds.

Het is weinig verbazend dat geschiedenis in de handen van de liberale middenklasse wordt getransformeerd tot verdienmodel zonder morele ankers. Dit voorkomt echter ook dat de vraag wordt beantwoord hoe we fascisme en oorlog kunnen stoppen. Het is aan links en aan de arbeidersbeweging als geheel om te beginnen om deze vraag te beantwoorden, zowel in theorie als in de praktijk.

Jij wilt ons nieuws.





    Je emailadres is vereist.