De mythe van socialisme in China

Ondanks de retoriek van de Chinese Communistische Partij (CCP) dat wat er vandaag de dag in China gebeurt iets te maken heeft met ‘socialisme met Chinese kenmerken’, zijn er nog weinigen die dat geloven. Toch is het idee dat China ooit socialistisch was nog steeds gemeengoed. Maar ook na de revolutie van 1949 was dit niet het geval. In China werd een vorm van bureaucratisch staatskapitalisme ontwikkeld, net zoals dat was gebeurd in Rusland, eind jaren twintig, en later in de landen die tot 1989 het ‘Oostblok’ vormden.
20 februari 2012

Door Peter van Eerbeek

In 1949 kwam de CCP aan de macht door de Chinese Revolutie, toen een boerenleger onder leiding van Mao Zedong de door de VS gesteunde Kwomintang versloeg. Het was een van de eerste succesvolle voorbeelden van nationale bevrijdingsstrijd. De revolutie brak de lange dominantie door imperialistische mogendheden. Door af te rekenen met het bewind van grootgrondbezitters werd de basis gelegd voor een nieuwe maatschappelijke orde.

Maar dit alles had met socialisme niets te maken. Voor zowel Marx als Lenin is de emancipatie van de arbeidersklasse de kern van een socialistische revolutie. In de revolutie van 1949 was de rol van de arbeidersklasse echter verwaarloosbaar. Toen het Rode Leger de steden binnentrok, verwelkomde de overgrote meerderheid van de arbeiders dit weliswaar, maar zelf speelden zij geen rol van betekenis in de revolutie.

De CCP stond dichter bij de mensen dan de oude heersers, maar er waren geen echte verkiezingen, arbeiders namen geen controle over de fabrieken, en boeren niet over hun land. Met de revolutie greep een nieuwe heersende klasse de macht, bestaande uit ambtenaren, managers en legerofficieren die met elkaar verbonden waren via de CCP.

Het bestaan van een vijandige wereldeconomie bepaalde de belangrijkste prioriteit voor het nieuwe bewind: het opbouwen van een industriële basis om de concurrentie met het Westen aan te kunnen. Ondanks economische vooruitgang in de jaren vijftig bleef er armoede bestaan en was er een gapend gat tussen de ambitie om een supermacht te worden en de hiervoor beschikbare middelen.

‘Grote Sprong Voorwaarts

Mao’s ‘Grote Sprong Voorwaarts’ in 1958 was een poging om door het opschroeven van uitbuiting dit gat te dichten. In zowel landbouw als industrie werden compleet overtrokken doelen gesteld. Zo moest de staalindustrie binnen vier jaar groter zijn die van de VS. In fabrieken werden diensten van 18 tot 24 uur per dag gedraaid en veiligheidsvoorschriften compleet genegeerd.

Bij gedwongen collectivisatie van de landbouw werden communes opgezet van meer dan 25.000 boeren. Daardoor stierven tussen 1958 en 1961 naar schatting 30 miljoen mensen door hongersnood en werd een decennium van economische groei tenietgedaan.

Door dit fiasco keerde een deel van de heersende klasse zich tegen Mao, die hem reduceerde tot een ceremonieel boegbeeld. In 1965 lanceerde hij echter de ‘Culturele Revolutie’ om opnieuw aan de macht te komen. Velen zagen in Mao’s oproep een manier om terug te vechten tegen de gehate autoriteiten.

Dit mondde uit in een golf van terreur die rond 1967 dreigde over te gaan in burgeroorlog, waarop Mao het leger liet ingrijpen in de steden in de provincies. Pas in 1971 had de CCP weer enige controle.

Maar de economie lag in duigen, en het was duidelijk dat China noch op eigen kracht noch door campagnes van Mao vooruit ging komen. In 1978, twee jaar na de dood van Mao, kondigde zijn opvolger Deng Xiaoping aan China te willen openen voor de wereldeconomie en een interne markt te willen ontwikkelen ‘om economische groei te genereren’.

Opstand op Tiananmen

De hervormingen resulteerden in de grootste economische groei uit China’s geschiedenis, maar veroorzaakten tegelijk een ongekende toename van ongelijkheid. De ideologische verwarring gaf voeding aan een honger naar verandering die veel verder ging dan de heersende klasse bereid was te geven.

Groeiend protest van studenten tegen corruptie en voor vrijheid van meningsuiting culmineerde in 1989 in het bekende protest op het Tiananmen-plein, de grootste verzetsbeweging sinds de revolutie van 1949. De opstand, waarin zowel studenten als arbeiders deelnamen, werd met bruut geweld door het leger de kop in gedrukt.

De ontwikkeling van China tot ‘werkplaats van de wereld’ in de afgelopen twintig jaar heeft de tegenstellingen die leidden tot de opstand op het Tiananmen-plein alleen maar versterkt. Meer dan ooit is duidelijk dat ook de Chinese economie openlijk is gebaseerd op kapitalistische uitbuiting. Zo verloren tussen 1997 tot 2002 maar liefst 60 miljoen Chinezen door privatiseringen hun baan bij staatsbedrijven.

Het uitblijven van beloofde verbeteringen op het gebied van arbeidsrechten en mensenrechten vormt in toenemende mate een basis voor verzet, aangejaagd door de groeiende ongelijkheid. Terwijl de rijkdom van de 1000 rijkste Chinezen gemiddeld steeg met 20 procent, leven 500 miljoen Chinezen nu van minder dan twee dollar per dag.

Voor hen is de zogenaamd zaligmakende markt net zo min een oplossing als maoïsme dat was. Ondertussen is door de migratie van tientallen miljoenen van het platteland naar de steden de arbeidersklasse afgelopen decennia explosief gegroeid. Daarmee is ook het potentieel toegenomen van de enige kracht die de maatschappij fundamenteel kan veranderen, gebaseerd op werkelijk socialistische beginselen.