De moderniteit van Marx’ Kapitaal – Interview met Alex Callinicos

De huidige crisis van het kapitalisme valt samen met een hernieuwde belangstelling voor Marx’ Kapitaal. Alex Callinicos onderzoekt Marx’ begrip van het kapitalisme in zijn boek Deciphering Capital.
De belangstelling voor Het Kapitaal van Marx neemt toe. Waarom is dit zo, en waarom wil je in deze debatten interveniëren met je nieuwe boek?
De belangrijkste reden is de radicalisering en de weerstand tegen het neoliberalisme die we hebben gezien sinds de jaren 1990. Aanvankelijk waren er kritieken op het neoliberalisme en kapitalisme op zeer diverse intellectuele basis. Maar na verloop van tijd is er een grotere nadruk gekomen op de marxistische kritiek van de politieke economie, en dat betekende teruggaan naar Het Kapitaal. Dit blijkt duidelijk uit de populaire lezingen van David Harvey over Het Kapitaal en de boeken die daarvan een spinoff zijn.
Een tweede factor is dat we een renaissance zien van de marxistische politieke economie en van wetenschappelijke discussie door marxisten over Het Kapitaal. Dat heeft deels te maken met de geleidelijke verschijning van de MEGA, het verzameld werk van Marx en Engels, die een groeiend deel ontsluit van Marx’ voorbereidende manuscripten en notities.
Het is dus een interessante tijd voor de studie van Het Kapitaal, en het wordt niet bestudeerd als puur wetenschappelijke activiteit, maar in de context van proberen te begrijpen wat er gebeurt met het kapitalisme, en natuurlijk in het bijzonder sinds de crash van 2007-8.
Ik had persoonlijk altijd veel interesse in Het Kapitaal. Ik schreef mijn proefschrift erover in de jaren 1970 en wilde terug naar Het Kapitaal om het verder te bestuderen, wat ik nu heb gedaan.
Een belangrijk punt in het boek is de noodzaak om het kapitaal te begrijpen als een verhouding, een web van sociale relaties. Waarom leg je daar zoveel nadruk op?
Nou, deels omdat ik denk dat het de juiste manier is om te begrijpen wat Marx doet. Hij zegt vanaf de jaren 1840 dat het kapitaal geen ding is of een hoeveelheid geld. Het is een sociale relatie die hij als gedefinieerd ziet door twee dimensies.
De eerste is de relatie tussen loonarbeid en kapitaal en de uitbuiting van de arbeider bij de onttrekking van meerwaarde, en de tweede de relatie tussen de kapitalisten zelf: dat noemt Marx in de Grundrisse, de eerste schets van Het Kapitaal, ‘vele kapitalen’. In het bijzonder neemt deze de vorm aan van concurrentie tussen rivaliserende kapitalen. Het zijn deze twee relaties en hun onderlinge verbindingen die voor Marx de aard bepalen van het kapitalisme.
Ik denk dat dat een cruciaal inzicht is. Maar in veel van de discussie over Het Kapitaal wordt het niet zo opgevat. Dus je krijgt kapitaal gepresenteerd als een soort substantie, een inert element dat domweg parasiteert op wat Hardt en Negri in hun boeken ‘de menigte’ noemen.
Je plaatst Marx’ confrontatie met de Britse klassieke econoom Ricardo centraal in je interpretatie van Het Kapitaal. Wat denk je dat Marx overneemt van Ricardo, en wat hij afwijst?
Ik benadruk Marx’ kritiek op Ricardo, want er is veel discussie over Marx’ relatie tot Hegel en in hoeverre Het Kapitaal schatplichtig is aan Hegels Wetenschap der logica (Wissenschaft der Logik). Marx zei dat hij deze las toen hij in de late jaren 1850 werkte aan de Grundrisse. Er is veel minder aandacht besteed aan Marx’ relatie tot Ricardo. Maar als je Marx’ economische geschriften leest, is Hegel aanwezig en is het belangrijk om zijn relatie met Hegel te duidelijk te krijgen, maar er zijn zeer weinig verwijzingen naar Hegel.
Maar over Ricardo vind je hopen referenties, en het cruciale deel van wat waarschijnlijk intellectueel de belangrijkste voorstudie is van Het Kapitaal, het zogenaamde 1861-1863 Manuscript, wordt gedomineerd door een kritiek op Ricardo. Om te begrijpen wat Marx doet in Het Kapitaal, moet je hem dus zien in relatie tot zowel Hegel als Ricardo.
Wat Marx overnam van Ricardo was een zeer duidelijke formulering van de arbeidswaardeleer – met andere woorden, het idee dat waren worden geruild volgens de sociaal noodzakelijke arbeid die nodig is voor hun productie en, voortvloeiend uit dat inzicht, een grimmige voorstelling van de antagonistische relatie tussen kapitaal en loonarbeid.
Wat Marx dacht dat problematisch was bij Ricardo was, in de eerste plaats, dat Ricardo het kapitalisme ‘naturaliseert’. Hij ziet de verhouding tussen kapitaal en loonarbeid, en meer in het algemeen wat Marx de bewegingswetten noemt van het kapitalisme, als een gevolg van universele kenmerken van productie op zich.
Om het simpel te zeggen, denkt Ricardo niet dat er iets is dat kan worden gedaan aan het soort tegenstrijdigheden die hij in het kapitalisme blootlegt, terwijl Marx het kapitalisme opvat als historisch beperkt en voorbijgaand, gewoon een bepaalde vorm van sociale productie.
Voor Marx hangt dit samen met de methode van Ricardo, die de juistheid van de arbeidswaardeleer bevestigt, maar niet alle verschillende manieren waarop het kapitalisme als systeem functioneert adequaat behandelt. Het gedrag van financiële markten bijvoorbeeld, waar mensen geld lijken te verdienen uit de lucht en niet door uitbuiting van loonarbeid.
Al deze verschillende concrete aspecten van het kapitalisme zijn bij Ricardo niet echt geïntegreerd in de arbeidswaardeleer. Omdat Marx zijn werkwijze aan Hegel ontleent, wat cruciaal is, heeft hij een methode die het mogelijk maakt om al deze schijnbaar tegenstrijdige elementen in een duidelijk geheel te integreren.
Marx ontwikkelde analytisch gereedschap om de innerlijke aard van de kapitalistische productie bloot te leggen, met name het begrip ‘opstijgen van het abstracte naar het concrete’. Wat is er belangrijk aan Marx’ methode in Het Kapitaal?
‘Opstijgen van het abstracte naar het concrete’ is een zinsnede die Marx gebruikt in de inleiding van de Grundrisse om de wetenschappelijk juiste methode te beschrijven voor het begrijpen van het kapitalisme. Het is een slogan die hij van Hegel overneemt. Op dit punt zien we de belangrijke invloed van Hegel.
Wat Marx doet gaat terug tot wat ik eerder zei over zijn relatie tot Ricardo. Bij Ricardo heb je een tegenstelling tussen de arbeidswaardeleer en al die andere kenmerken van het kapitalisme – de financiële markten, de grondrente en dergelijke – die niet passen bij de arbeidswaardeleer.
Marx zegt op verschillende punten dat Ricardo’s fout was dat hij de abstracte propositie van de arbeidswaardeleer niet verbond met deze concrete kenmerken door een reeks ‘tussenstappen’. Met andere woorden, als je het kapitalisme wilt begrijpen, moet je laten zien hoe de concrete werking van het kapitalisme voortkomt uit de fundamentele onttrekking van waarde en meer waarde, het proces van uitbuiting in de productie, en hoe de verschillende elementen in de kapitalistische productie samengenomen met de arbeidswaardeleer laten zien hoe het kapitalisme zich echt gedraagt .
Met name in deel 3 van Het Kapitaal heeft Marx het veel over hoe bedrieglijk de verschijningsvormen van het kapitalisme zijn, hoe de fundamentele relatie van uitbuiting in de productie wordt gemaskeerd en verborgen, maar hij zegt ook dat deze verschijningsvormenen ‘echt’ zijn, in de zin dat ze nodig zijn voor het functioneren van het kapitalisme.
De methode van het opstijgen van het abstracte naar het concrete, betekent de steeds complexere functies van het systeem een voor een introduceren. Dat is bedoeld om te laten zien waarom het kapitalisme zo anders lijkt dan het in wezen is als systeem dat waarde schept en uitbuit. Door deze functies op het juiste moment in de analyse te voegen ga je zien hoe ze passen in het systeem als geheel.
Een van de gebieden waar het duidelijk is dat dit niet alleen theoretische debatten zijn, maar dat ze ook politieke gevolgen hebben, is wanneer je stelt dat er een tendens is om de rol van loonarbeid te bagatelliseren in discussies over Het Kapitaal. Kun je deze debatten schetsen en voorbeelden geven?
Hardt en Negri zijn een goed voorbeeld. In hun laatste grote boek, Commonwealth, zeggen ze dat het kapitaal in wezen iets parasitairs is geworden. We hebben de natuur en de mens en allerlei creatieve dingen gebeuren, en het kapitaal komt als het ware van buitenaf en onttrekt waarde aan deze creatieve, natuurlijke en menselijke wereld.
Voor hen wordt grondrente – die zowel Marx en Ricardo zien als vorm van meerwaarde die niet voortkomt uit het feit dat de uitbuiter betrokken is bij de organisatie van de productie, maar slechts uit het feit van inert eigendom van grond als noodzakelijke voorwaarde voor de productie – de dominante vorm waarin meerwaarde nu wordt onttrokken.
Dat is het duidelijkste geval, maar het is opvallend hoe populair versies van dit idee zijn. Zelfs Harvey doet met zijn begrip ‘accumulatie door onteigening’ soms te veel concessies aan dit soort ideeën. Dit laat weg wat centraal is aan Het Kapitaal, vooral het deel dat Marx zelf publiceerde, Deel 1. Dat is het proces waarbij loonarbeiders worden ingehuurd door kapitalisten en vervolgens uitgebuit in de productie, waarbij ze waarde en meerwaarde creëren.
De cruciale vraag is: welk beeld past beter bij de wereld waarin we leven? Het beeld dat Marx schetst is nog steeds van toepassing op de wereld. Wat is het belangrijkste feit over het kapitalisme in de laatste generatie? Dat is de uitbreiding van het industriële kapitalisme in Oost- Azië. Ging dit gepaard met inbeslagname van natuurlijke hulpbronnen, landroof en de verdrijving van boeren van hun land? Ja, natuurlijk ging het met dat alles gepaard. In die zin heeft Harvey gelijk over accumulatie door onteigening.
Maar belangrijk is dat het ook gepaard ging met de ontwikkeling van massale industriële complexen, waar loonarbeiders zwoegen om industriële goederen te produceren die cruciaal zijn voor het bestaan en de reproductie van het kapitalisme. En dit gaat terug tot iets fundamenteels bij Marx, namelijk dat Marx het kapitalisme ziet als een enorm uitbuitend systeem dat heel destructief en verkwistend is, maar ook enorm productief.
In het hoofdstuk over crisis merk je op dat Marx een ‘multidimensionale’ opvatting van de crises had, maar dat hij de tendentieel dalende winstvoet, en hoe deze samenwerkt met de financiële markten centraal stelt. Kun je daarop ingaan?
Marx wilde oorspronkelijk dat Het Kapitaal deel zou worden van een gigantisch zesdelig werk dat zou culmineren in een boek over de wereldmarkt en crises. Dus crises begrijpen was erg belangrijk voor hem, maar hij kwam nooit in de buurt van de voltooiing van dat project en gaf het waarschijnlijk op.
Marx heeft nooit een systematische analyse van de crises ontwikkeld. Maar als je de opeenvolgende ontwerpen van Het Kapitaal leest, zie je steeds duidelijker afgebakend een behoorlijk complexe beschrijving van crises ontstaan. Daar zijn zijn een aantal verschillende dimensies aan. Ik noem er zes. De cruciale voor mij zijn de twee die je noemt.
De eerste is de theorie van de tendens van de dalende winstvoet. Dit is een idee dat Marx van Ricardo overnam en transformeerde. Ricardo dacht dat de winstvoet daalde omdat de productiviteit in de landbouw zou dalen, zodat de lonen zouden stijgen en de winsten dalen. Marx daarentegen dacht dat de winstvoet zou dalen omdat arbeid productiever wordt. Dit leidt tot de beroemde stijgende ‘organische samenstelling van het kapitaal’ (de verhouding tussen het kapitaal geïnvesteerd in productiemiddelen en in arbeiders). Als gevolg daarvan daalt de winstvoet.
Maar van de oorspronkelijke versie van dat idee in de Grundrisse tot het ontwerp van Deel 3 van Het Kapitaal, zie je dat de notie van de dalende winstvoet complexer wordt. Dit komt omdat Marx steeds meer gewicht toekent aan wat hij ‘tegenwerkende tendensen’ noemt. Met andere woorden, er zijn krachten ingebouwd in het kapitalisme als economisch systeem die zorgen voor een daling van de winstvoet, maar ook helpen om deze weer te laten stijgen.
De belangrijkste van deze tegenwerkende tendensen is wat Marx noemt de ontwaarding of vernietiging van constant kapitaal – het kapitaal dat is geïnvesteerd in de productiemiddelen. En hij gaat crises als enorm belangrijk zien, want daarin wordt geaccumuleerd kapitaal dat niet meer winstgevend is op grote schaal vernietigd.
Marx ziet het gedrag van financiële markten een cruciale rol spelen in dit proces. Midden 19de eeuw maakte het kapitalisme een reeks spectaculaire financiële crashes door. Marx besteedde er vanuit zijn standplaats in Londen veel tijd aan te proberen die te begrijpen.
Hij ziet de afwisseling tussen zeepbel en paniek die plaatsvindt op financiële markten, iets waar we nu zeer vertrouwd mee zijn, in de eerste plaats als stimulans voor het accumulatieproces – wanneer er zeepbellen zijn is het makkelijker om het geld bijeen te brengen om te investeren.
Maar als financiële paniek optreedt, wordt daarin het soort kapitaalvernietiging doorgevoerd die nodig is om de winstvoet te herstellen tot een niveau waardoor het systeem opnieuw kan gaan uitbreiden. We hebben hier dus de elementen van een zeer geavanceerde theorie van crises waarvan ik denk dat ze zeer relevant is om te begrijpen wat er gebeurd is in de aanloop naar de crash van 2007-8 en waarom het systeem het zo moeilijk vindt om uit de recessie te komen die de crash produceerde.
Het cliché bestaat dat Marx achterhaald is, dat het kapitalisme onherkenbaar veranderd is sinds hij Het Kapitaal schreef. Maar je benadrukt juist dat het beeld dat Marx schetst meer en niet minder past bij de wereld van vandaag past, dan bij de wereld die hij zelf bewoonde. Waarom?
Al heel vroeg ontwikkelt Marx een duidelijk inzicht dat het kapitalisme een mondiaal systeem is. Hij zegt in de Grundrisse dat het ontstaan van een wereldmarkt inherent is aan het hele concept van kapitaal. Beweren dat Marx alleen een portret maakte van het Victoriaanse industriële kapitalisme is enorm misleidend. Ik zeg niet dat er geen stukjes zijn die echt verouderd zijn, maar het is de actualiteit van zijn geschriften die opvallend is.
Hij is bijvoorbeeld echt geïnteresseerd in China en ziet China als zeer belangrijk voor de toekomst van het mondiale kapitalisme. Er is een fascinerende brief die hij schreef aan Engels in 1858, waar hij zegt: ‘Ik ben ervan overtuigd dat de revolutie zal gebeuren in Europa, maar het probleem is dat het kapitalisme opstoomt in Amerika en China. Wat gebeurt er als we erin slagen in Europa, maar dan geflankeerd worden door deze nieuwe kapitalismes in de rest van de wereld?’
Natuurlijk was hij 100 jaar achter over de ontwikkeling van kapitalisme in China, hoewel hij compleet gelijk had over de betekenis van wat er gebeurde in de VS. Een van de redenen waarom Marx Het Kapitaal nooit heeft voltooid was dat hij genoeg gegevens wilde verzamelen om te begrijpen wat er gebeurde in Amerika.
Toch is de uiteindelijke opkomst van China als belangrijk centrum van kapitaalaccumulatie iets dat in zekere zin is ingebouwd in het soort analyse die Marx aan het ontwikkelen was. Je ziet het naast elkaar bestaan van expansie met crises, milieuvernietiging en vooral de uitbuiting van loonarbeid op groeiende, wereldwijde schaal.
Die verbanden zijn van cruciaal belang voor Marx’ begrip van het kapitaal en voor het begrijpen van de wereld van vandaag. Wanneer je bijvoorbeeld leest over fabrieksarbeiders in Vietnam die rellen uit protest dat China geopolitiek zijn spierballen in Oost-Azië laat zien, zie je hoe belangrijk deze bijna geheel nieuwe industrieën, die zich de laatste 15 of 20 jaar in Vietnam hebben ontwikkeld, zijn voor het mondiale kapitalisme en de wereldmarkt.
Ze rellen niet alleen maar om te protesteren tegen China. Ze rellen ook voor hogere lonen en ga zo maar door. Zo zie je hoe relevant het is wat Marx schreef om te begrijpen wat er vandaag de dag overal in de wereld om ons heen gebeurt.
Alex Callinicos
Deciphering Capital – Marx’s Capital and its Destiny
Bookmarks 2014 / 334 pagina’s / €20,99
Dit is een vertaling van Socialist Review.