De hypocrisie van humanitaire interventie

Jean Bricmont, hoogleraar natuurkunde aan de universiteit van Leuven, omschrijft zichzelf als een lid van de generatie van 1968 ‘die zijn jeugdige illusies heeft behouden’. Over wat er met die generatie gebeurd is, zegt hij: ‘Er waren wel illusies. Mensen raakten gedesillusioneerd over de revolutie die niet plaatsvond en dreven vervolgens naar rechts.’
1 april 2008

Interview door Angela Ettema

In Frankrijk speelden de nouveaux philosophes (nieuwe filosofen) daarbij een belangrijke rol. ‘Ze keerden zich tegen het communisme en de Derde Wereld en waren pro-Amerikaans en pro-Israël. Ze hadden veel invloed om de publieke opinie tegen anti-imperialisme te keren, door het bijvoorbeeld te hebben over de Rode Khmer. Hierdoor werd anti-imperialistisch links op een zijspoor gebracht.’

Veel linkse mensen vinden dat ‘we’ moeten ingrijpen om andere landen democratie en mensenrechten te brengen. Vaak geven ze daarbij de voorbeelden van de Spaanse Burgeroorlog en de Tweede Wereldoorlog. ‘Veel van die mensen hebben de beste bedoelingen’, zegt Bricmont. ‘Maar het enige wat ze kunnen doen is druk uitoefenen op regeringen om in te grijpen. Ze gaan niet zelf naar Tibet. Tijdens de Spaanse Burgeroorlog gingen mensen er zelf heen, nu vragen mensen machtige landen in te grijpen. Op basis van de geschiedenis moeten we niet willen dat westerse landen meer ingrijpen, want we hebben er geen controle over. De oorlog in Kosovo werd gesteund of getolereerd. Nu zeggen mensen dat het in Irak vreselijk is, maar ze hebben door hun steun aan ingrijpen in Kosovo de positie van de VS helpen versterken. We moeten een realistischer kijk hebben op deze krachten, anders spelen we de VS in de kaart.’

Vaak wordt er een simplistisch beeld geschetst van goed tegen kwaad. ‘Maar de situatie van de Koerden of de Kosovaren is heel complex. Links moet niet meegaan in die ideeën. Dat geldt ook voor de hysterie in Nederland over de islam. Dat is volslagen contraproductief. Het lost niets op en zorgt er juist voor dat moslims radicaliseren.’

Bricmont keert zich ook tegen veel ‘softere’ versies van het argument voor ingrijpen, die met petities en dergelijke werken. ‘Ik heb geweigerd mee te doen met een protest tegen Birma. Er was geen discussie, niemand verdedigt het regime in Birma. Er waren geen eisen, het was niet concreet. Op de universiteit vroegen ze me in colleges te praten over Birma, terwijl het verboden is het over Palestina te hebben. Ze doen alsof er maar twee politieke gevangenen zijn: Aung San Suu Kyi in Birma, en Ingrid Betancourt. Het is zo hypocriet, ik kan het niet uitstaan.’

Ook met de oproep tot een boycot van de Olympische Spelen vanwege Tibet is Bricmont het oneens. ‘Tibet is in het verleden ingenomen door de Britten. De Dalai Lama is betaald door de CIA. Hoe meer het Westen ingrijpt voor Tibet, hoe meer wantrouwen dat oproept bij de Chinezen.’

In zijn boek schrijft Bricmont dat ‘de kracht van een ideologisch systeem ligt in de mate waarin zijn vooronderstellingen worden gedeeld door mensen die zichzelf beschouwen als zijn meest radicale critici’. Hij haalt een discussie aan met een vrouw uit de linkervleugel van de Groenen. ‘Ze wilde militair ingrijpen in Afrika, terwijl de Groenen vroeger zelfs bij een invasie tegen het gebruik van geweld waren. Nu zeggen ze het tegenovergestelde.’

Een vaak gebruikt non-argument om critici het zwijgen op te leggen is dat tegenstanders van militair ingrijpen appeasers zijn die teruggedeinsd zouden hebben voor preventief ingrijpen tegen Hitler. ‘Je hoort voortdurend München, München, München. Maar weten ze wel wat er echt in München gebeurde? Hitler verwees juist naar minderheden toen hij Sudetenland opeiste. Het is niet zo duidelijk wat die mensen zelf zouden hebben gezegd. Bovendien wordt uit het oog verloren dat de westerse machten geen sympathie voor Tsjechoslowakije hadden, omdat ze dat land beschouwden als pro-Sovjet-Unie. En de westerse heersende klassen hadden juist sympathie voor Hitler en Mussolini omdat zij links vernietigden. Hitler kan een duivel geweest zijn, maar hij werd niet als zodanig beschouwd door de heersende klasse. Antifascistische vluchtelingen uit Italië werden in België niet goed behandeld.’

Ook wordt geprobeerd anti-oorlogsactivisten een schuldgevoel aan te praten door te stellen dat ze de vijand steunen. Activisten reageren daar vaak op met stellingnames als ‘noch Bush, noch Saddam’. Bricmont verklaart: ‘Als ik tegen oorlog ben, betekent dat niet dat ik voor Saddam ben. Er wordt gedaan alsof we ons buiten de omstandigheden bevinden. Er is een verschil tussen de agressor en degene die aangevallen wordt. Saddam was niet de agressor. Saddam heeft inspecteurs toegelaten om oorlog te voorkomen, en nog wordt er vijf jaar na de inval op een anti-oorlogsbijeenkomst gevraagd waarom Saddam de oorlog niet heeft voorkomen. De VS is veel schadelijker op mondiaal niveau.’

Vijf jaar na het begin van de oorlog in Irak is de anti-oorlogsbeweging verzwakt. ‘Na de ‘overwinning’ van de VS gebeurde er niets meer. Er zijn weinig demonstraties. Dat heeft ook te maken met de demonisering van de islamitische wereld. Er is een vreemde onverschilligheid zelfs ten aanzien van de eigen belangen. Dit is de ultieme decadentie. Deze oorlog kan niet gewonnen worden en kost veel geld. De bevolking is ertegen, maar niemand doet iets. De politici zijn vastgelopen in deze oorlog, maar terugtrekking zou betekenen dat ze hun nederlaag erkennen.’

Bricmont pleit ervoor dat de beweging ‘zich op een realistische manier positioneert in een mondiaal perspectief’. Dat zou moeten leiden tot een ‘culturele revolutie’ in de relatie tussen het Westen en ‘de anderen’. ‘We moeten denken aan ons eigen verleden, dat niet bepaald rooskleurig is. We moeten vertrouwensrelaties opbouwen in plaats van in te grijpen met oorlog. De muziek en de keuken van andere landen zijn populair, maar we moeten ook moeite doen om Hamas, Hezbollah, de Chinezen of de Russen te begrijpen.’

Bricmont heeft veel kritiek op een mensenrechtenorganisatie als Human Rights Watch, die weigerde een standpunt in te nemen over de oorlog in Irak om vervolgens wel de mensenrechtenschendingen aan de kaak te stellen. ‘Ze hebben het alleen over mensenrechten, maar in een oorlog is er geen respect voor mensenrechten. Veel landen die gekoloniseerd zijn, hebben een autoritairder regime dan westerse landen die al lange tijd democratisch zijn. Dat leidt er automatisch toe dat het Westen er goed uitkomt.’ Bricmont ziet graag dat er naast mensenrechtenorganisaties een ‘Imperialism Watch’ komt, om oorlogen, oorlogspropaganda en economische druk aan de kaak te stellen. ‘Zo’n instelling zou ook kunnen proberen om de massale desinformatie en het herschrijven van de geschiedenis tegen te gaan, die de westerse percepties van de relaties tussen ons en de rest van de wereld kenmerken’, zegt hij.

Voor Bricmont is de dekolonisering de grootste vooruitgang van de twintigste eeuw en wordt de 21ste eeuw die van de strijd tegen het neokolonialisme. ‘Iedereen die de voorkeur geeft aan vrede boven macht, aan geluk boven glorie, zou de gekoloniseerde volkeren moeten bedanken voor hun beschavende missie. Door zichzelf te bevrijden hebben ze Europeanen bescheidener, minder racistisch en menselijker gemaakt. Laten we hopen dat deze vooruitgang doorzet en de Amerikanen gedwongen worden dezelfde koers te volgen. Als je eigen zaak onrechtvaardig is, kan een nederlaag bevrijdend zijn.’