De grenzen aan groen kapitalisme

De groene economie is in opmars. Dat gaat verder dan biologisch voedsel en afval scheiden. Via duurzaam consumeren, CO2-compensatie en ‘groene groei’ willen ngo’s, bedrijven en partijen de maatschappij ‘vergroenen’ en klimaatverandering stoppen.
25 maart 2013

Door Max van Lingen

KLM biedt ‘groene’ vluchten aan met CO2-compensatie en British Petroleum heeft als slogan ‘Beyond Petroleum’. Het Wereld Natuur Fonds redt ijsberen met Coca-Cola. Zelfs de regering-Rutte wil op de groene golf meesurfen met een ‘Green Deal’, een pakket maatregelen die ‘duurzaamheid’ zouden bevorderen. Iedereen lijkt tegenwoordig wel groen.

Maar moeten we daar wel zo blij mee zijn? Leidt deze vergroening wel tot de veranderingen die nodig zijn om klimaatverandering te bestrijden? Anneleen Kenis en Matthias Lievens, onderzoekers aan de Universiteit van Leuven, bepleiten in De mythe van de groene economie dat de omarming van het groene ideaal door bedrijven en regeringen niet zonder problemen is.

In eerste instantie klinkt het prettig dat iedereen zich bewust is van de klimaatproblematiek: met zijn allen de schouders eronder voor een duurzame wereld, want we zitten tenslotte allemaal in hetzelfde schuitje. Maar hoe we met de aarde omgaan is een politieke keuze, waarbij verschillende spelers verschillende belangen hebben.

Aan de ene kant hebben we bijvoorbeeld de bevolking van Afrikaanse landen die geconfronteerd wordt met verwoestijning terwijl in de Stille Oceaan hele eilandengroepen verdwijnen onder de stijgende zeespiegel. Aan de andere kant staan westerse staten die veel beter in staat zijn zich te wapenen tegen de gevolgen van de klimaatcrisis. Het Pentagon ontwikkelt daarom nu al plannen om klimaatvluchtelingen tegen te houden, en Oost-Aziatische landen als Zuid-Korea en Taiwan kopen grond in de derde wereld om ook in de toekomst in de eigen energie- en voedselbehoefte te kunnen voorzien. Als we al in hetzelfde schuitje zitten, is er een groot verschil tussen wie wel en wie geen toegang heeft tot de reddingsboten.

Die belangenverschillen vormen precies het probleem van de groene economie. Van een plotselinge mentaliteitsverandering bij bedrijven en regeringen is geen sprake. Voor hen betekent groen kapitalisme een nieuwe groeimarkt waar grote winsten te behalen zijn. Dit uitgangspunt bepaalt de kaders. Voor maatregelen die tegen de logica van de winst ingaan is geen ruimte. Emissiehandel, biobrandstoffen en kernenergie zijn geen van alle effectief tegen klimaatverandering. Maar wat ze gemeen hebben, is dat ze de status-quo niet bedreigen en wel als maatregelen tegen klimaatverandering verkocht worden.

Deze opportunistische houding is niet nieuw. Het probleem is echter dat steeds meer klimaatactivisten en NGO’s deze beperkingen voor lief nemen. De woorden van Susan George, voorzitter van het Transnational Institute, zijn tekenend: ‘De tijd dringt. We moeten daarom groter denken. Enkele jaren geleden zouden jullie mij dit niet hebben horen zeggen, maar ik denk dat we de verlichte geesten onder de ondernemers moeten inlijven.’

De uitspraak van George moet worden gezien tegen de achtergrond van een klimaatcrisis die zich snel verdiept. Voor een deel van de klimaatbeweging lijkt het hierdoor alsof een reëel alternatief steeds verder buiten bereik raakt. Ze zijn allang blij als er ‘iets’ gebeurt. Kenis en Lievens bekritiseren deze houding door te stellen dat er geen shortcuts zijn in de strijd tegen klimaatverandering. Het is niet genoeg om ‘iets’ te doen. Er zijn effectieve maatregelen nodig.

Groei

Volgens Kenis en Lievens moet er een einde komen aan de economische groei. Het ecosysteem kent objectieve grenzen, die we op verschillende terreinen al overschrijden. Daarom concluderen ze terecht dat we voorbij het kapitalisme moeten kijken. Maar ze zien wel over het hoofd dat er een verschil is tussen duurzame en niet-duurzame groei, net als tussen auto’s op zonne-energie en benzine.

De verhouding tussen economie en ecologie hangt samen met de productiewijze. Wat we nodig hebben is een omschakeling, van een economie die gericht is op winst naar een economie die gericht is op de behoeften van mens en natuur.

In hun zoektocht naar een alternatief behandelen de auteurs ook het socialisme. In de paragraaf ‘Socialisme versus ecologie’ bekritiseren ze het socialisme, vooral vanwege de negatieve ervaring van de Sovjet-Unie. Maar dat zegt meer over het socialistisch gehalte van dat project, dan over het ecologisch gehalte van socialisme. Het werk van John Bellamy Foster, waarop het boek opvallend genoeg in sterke mate leunt, laat juist zien dat socialisme altijd een sterke ecologische component heeft gehad.

Gelukkig blijkt uit hun oproep voor een nieuw ecosocialisme dat Kenis en Lievens het kind niet met het badwater willen weggooien. Ze pleiten voor de afschaffing van privébezit van de natuur ten gunste van gemeenschappelijk bezit in de vorm van zogenaamde commons. Om deze commons te beheren, is volgens hen een systeem van democratische planning nodig.

Om een dergelijk systeem te bereiken, pleiten de auteurs voor een rood-groene alliantie van klimaatactivisten met de arbeidersbeweging. Immers, ‘geen enkele groep in de maatschappij heeft potentieel zo’n sterke impact op het economisch systeem als degenen die de machines zelf draaiende houden’.

Met hun boek laten Kenis en Lievens niets heel van de mythe van de groene economie. Het is duidelijk dat groen kapitalisme ons niet verder helpt in de strijd tegen klimaatverandering. Daarmee biedt het nuttige handvatten in de discussie over alternatieven en effectief verzet.

Matthias Lievens spreekt op het Marxisme Festival 27-28 april over De mythe van de groene economie.

Anneleen Kenis en Matthias Lievens
De mythe van de groene economie – Valstrik, verzet, alternatieven
Uitgeverij EPO / 280 pagina’s / €17,95

Zie Cartoon Movement voor meer cartoons van Pavel Constantin.