De geboorteweeën van een nieuw Midden-Oosten

Foto: Ryan Bayona
De Arabische Lente heeft een nieuw tijdperk ingeluid van revolutionaire verandering. In enkele maanden transformeerden de opstanden een regio die tientallen jaren gevangen zat in een politieke houdgreep. Ze hebben de mogelijkheid om uit te groeien tot een nog radicalere maatschappijverandering. Om dit potentieel te zien, moeten we de diepe sociale transformatie van het Midden-Oosten onderzoeken. Dat vereist volgens Simon Assaf dat we moeten breken met veel van de heersende ideeën over de regio.
23 oktober 2012

Voor veel mensen betekenen de Arabische revoluties simpelweg een ‘correctie’ in de strijd tegen het Westerse imperialisme, ofwel de geopolitieke belangen in de regio. De omverwerping van Ben Ali in Tunesië, Hosni Mubarak in Egypte en Ali Saleh in Jemen hebben daar namelijk diepe deuken in geslagen. De opstand in Bahrein, waar de bevolking het opneemt tegen een door de VS en Saoedi-Arabië gesteunde marionettenregering, wordt op dezelfde wijze bekeken.

In dit licht zijn de opstanden in Libië en Syrië vreemde eenden in de bijt. Beide regimes bevonden zich aan het ontvangende eind van het imperialisme. Daarom worden de revoluties in deze landen, ondanks dat ze erkend werden als oprechte uitdrukkingen van ongenoegen, gezien als onderdeel van de manoeuvres van het imperialisme.

Oude bril

Het gaat niet alleen om een meningsverschil over de strategie van het Westerse imperialisme, maar vooral om een fundamenteel verschil van inzicht over de aard van deze revoluties. Degenen die vasthouden aan Arabisch-nationalistische, liberale en islamitische ideeën zien de revoluties door een oude bril.

In de ogen van Arabische nationalisten lijken de revoluties een kans te bieden om de anti-imperialistische strijd voort te zetten. Voor liberalen bieden ze het vooruitzicht op de overgang van dictatuur in een parlementaire democratie, terwijl islamisten ze interpreteren als een voortzetting van de antiwesterse strijd die begon met de Iraanse Revolutie in 1979. Revolutionaire socialisten toetsen de politieke ontwikkelingen aan de theorie van ‘permanente revolutie’, namelijk of we te maken hebben met een reële mogelijkheid dat de Arabische Lente zich verder ontwikkelt tot een socialistische revolutie.

Om de oorsprong van de revoluties te begrijpen, moeten we beginnen met een analyse van de sociale veranderingen die in de afgelopen decennia in de regio hebben plaatsgevonden. Veranderingen waar de oude regimes zich niet aan konden aanpassen, noch door hervormingen noch door het neoliberaal beleid dat ze zo enthousiast omarmd hadden.

De Arabische wereld verschilt enorm van hoe ze er veertig of zelfs slechts twintig jaar geleden uit zag. Arabische heersers worden allang niet meer geconfronteerd met een bevolking van analfabete keuterboeren, maar met een grotendeels stedelijke bevolking die zijn arbeidskracht moet verkopen om te overleven. De jongeren die een belangrijk rol spelen in de revoluties, zijn goed opgeleid, voelen zich betrokken bij gebeurtenissen in de wereld en zijn politiek gevormd door wereldwijde bewegingen tegen globalisering en oorlog en voor solidariteit met de Palestijnen.

Deze ontwikkelingen hebben grote invloed op de sociale verhoudingen in de Arabische wereld, terwijl de dominante politieke ideeën nog relikwieën zijn uit een tijdperk waarin de sociale verhoudingen heel anders lagen. De strijd tegen het kolonialisme die in Egypte in 1919 begon – en eindigde met de overwinning van Israël op Egypte in 1967 – bracht een geheel aan ideeën voort dat gebaseerd was op Arabische nationalisme, islamisme, stalinisme en de strijd tegen het kolonialisme. Deze ideeën zijn niet verdwenen, maar gaan op in de smeltkroes van de revolutie. We weten niet hoe de Arabische Lente zich verder ontwikkelt, maar er zal ongetwijfeld behoefte aan nieuwe politieke ideeën ontstaan.

In De Achttiende Brumaire van Louis Bonaparte schreef Karl Marx: ‘Zo vertaalt de beginneling, die een nieuwe taal heeft geleerd, die steeds weer terug in zijn moedertaal, maar de geest van de nieuwe taal heeft hij zich pas eigen gemaakt, hij kan er pas vrij in produceren, zodra hij zich in die taal beweegt zonder herinnering aan zijn eigen taal en zijn moedertaal in haar vergeet.’

Net zoals revoluties in het verleden hun ideeën ontleenden aan een vroeger tijdperk, drukken de revoluties van vandaag zich uit in ogenschijnlijk vertrouwde taal. Maar daarmee eindigt deze gelijkenis meteen. Nieuwe sociale verhoudingen en nieuwe klassenverhoudingen creëren wat een jonge Saoediër omschreef als de ‘revolutie van de geest’, ook al heeft deze revolutie zich op Saoedische straten nog niet uitgedrukt in massaal protest.

Verstedelijking

Volgens de Wereldbank woonden begin jaren 1970 slechts 30 procent van de Arabieren in stedelijk gebied. De schatting is dat het in 2020 zal gaan om 70 procent van de bevolking, zo’n 280 miljoen van de 420 miljoen mensen. Deze verstedelijking is in de afgelopen tien jaar versneld.

In 2000 waren er in het Midden-Oosten zestien steden met meer dan een miljoen inwoners; anno 2012 zijn er al 24 miljoenensteden. Alleen al in de Saoedische steden Mekka, Riyad en Jeddah wonen 9,5 miljoen mensen. Negen op de tien inwoners van de Golfstaten woont in de stad. En ondertussen groeien steden in Libanon, Jordanië en Irak ook als kool.

Het platteland werd ooit bevolkt door kleine geïsoleerde dorpen. Deze zijn door de jaren heen vervangen door grote landbouwbedrijven die zijn verbonden met de wereldmarkt. Deze veranderingen versnelden de uitstroom van het platteland richting de stad.

Sinds 2009 verruilden alleen al drie miljoen Syriërs hun dorp voor Aleppo of Damascus. In Egypte is het grootstedelijk gebied rondom Cairo uitgegroeid van 2,4 miljoen in 1965 tot ongeveer 11,5 miljoen nu. Tussen de Egyptische hoofdstad en Alexandrië schieten over de lengte van zo’n 200 kilometer langs de Nijl flatgebouwen als paddenstoelen uit de grond. Het is een patroon dat zich door de hele regio herhaalt.

Deze verstedelijking heeft een diepe impact op de sociale verhoudingen. Zoals Chris Harman in 2002 in zijn artikel ‘Workers of the World’ al opmerkte: ‘De toenemende verstedelijking is onlosmakelijk verbonden met een stijgende afhankelijkheid van mensen aan de grillen van markt voor hun levensonderhoud. Een kleine boerenfamilie is praktisch in staat om zich te voeden, te kleden en voor eigen onderdak te zorgen, als direct product van zijn eigen arbeid. Stedelingen zijn daartoe niet in staat. Ze zullen verhongeren, tenzij ze iets verkopen: hun eigen arbeid of de vruchten van hun arbeid. Maar zelfs op het platteland is in de afgelopen decennia de noodzaak om te produceren voor de markt toegenomen.’

Verstedelijking kenmerkt zich door een stijging in alfabetisme, met een goed opgeleide generatie tot gevolg. Dit is een heel andere wereld dan de verstikkende sociale verhoudingen in het dorpsleven. Volgens Unesco ‘is in de Arabische regio de alfabetiseringsgraad onder de jeugd hoger dan onder volwassenen. De alfabetiseringsgraad van jongeren (15 tot 24 jaar) steeg tussen 1990 en 2002 van 63,9 tot 76,3 procent. In 2004 kon gemiddeld 89,9 procent van de jongens lezen en 80,1 procent van de meisjes.’

Daarnaast is het internetgebruik in de Arabische wereld in de afgelopen paar jaar verduizendvoudigd. Nieuwe ideeën, informatie en ‘online activisme’ zijn beschikbaar voor miljoenen mensen die tot voor kort alleen toegang hadden tot de gecensureerde informatie van de staatsmedia.

Gevangen in armoede

Deze jonge en goed opgeleide stedelijke bevolking zit echter gevangen in armoede. De International Labour Organization stelt: ‘zelfs als jongeren werk hebben, zijn de arbeidsomstandigheden vaak erg slecht: lage lonen, weinig sociale bescherming, nauwelijks vaste contracten en degelijke carrièremogelijkheden. Bovendien ontbreekt het vaak aan een sterke vakbond om hen een stem te geven.’

De steden in het Midden-Oosten bestaan uit complexe klassen, waarvan het middelpunt gevormd wordt door een snel groeiende arbeidersklasse. In dezelfde familie kunnen er een verkoper, een ambtenaar, een fabrieksarbeider en een werkloze afgestudeerde zijn. Allemaal goed opgeleid, onderbetaald en onder de 25 jaar. Het stedelijk karakter van hun leven biedt ze de kans om elkaar te beïnvloeden en te worden beïnvloed. En vanwege haar centrale positie in het productieproces biedt de groeiende Arabische arbeidersklasse tegelijkertijd de potentie om in de strijd tegen dictaturen en hun tijdelijke vervangers leiding te geven aan andere arme klassen.

Deze generatie deed zijn eerste ervaring op in 2002. Vanuit Beiroet deed ik verslag op het moment dat het protest uitbarstte tegen de Israëlische. bezetting van de Westelijke Jordaanoever. We waren erg verbaasd door de jonge leeftijd van de demonstranten en hun gebrek aan politieke remmingen: ‘Alle katholieke scholen in Libanon staakten, sjiitisch-islamitische activisten en studenten van Franstalige christelijke scholen liepen mee in dezelfde demonstratie. Middelbare scholieren organiseerden vergaderingen en stemden voor stakingen. Ze gingen van school tot school en hielden een sit-in bij een Burger King.’

‘In Bahrein plunderden studenten een McDonald’s en in Egypte werd een Kentucky Fried Chicken in brand gestoken. In Syrië werden spontane acties gehouden waarbij demonstranten botsten met de gehate geheime politie. Scholieren zongen slogans op weg naar school.’

De protestgolf was de grootste in jaren en spreidde zich uit van Marokko tot Jemen. Via sms werd in Saoedi-Arabië een oproep verspreid om Amerikaanse goederen te boycotten uit protest tegen de invasie van Irak. Dit soort acties waren tot dan toe ongekend en sommige Saoedi’s reisden zelfs naar Qatar om daar deel te nemen aan protesten tegen Israël. In de hele regio botsten scholieren en studenten niet alleen met veiligheidstroepen, maar ook met gevestigde oppositiebewegingen. Die bleken te zeer verweven te zijn met de dictatoriale regimes.

De schoolkinderen die de spil vormden van de protesten in 2002, zijn inmiddels volwassen geworden en maken nu revoluties. Indertijd waren we getuige van een ontwakende politieke bewustwording — een die verder vormgegeven zou worden door de wereldwijde anti-oorlogsbeweging in 2003, de overwinning van Hezbollah op Israël in 2006, het verzet in Gaza tegen de Israëlische bezetting en het groeiende arbeidersprotest in Egypte nadat de vonk in 2006 in industriestad Mahalla al-Kubra oversloeg in een stakingsgolf. Deze protesten markeerden een scherpe breuk met een tijdperk van nederlagen en fatalisme, en blikten vooruit op de huidige revoluties.

Nieuwe heersers

Deze maatschappelijke veranderingen hebben niet alleen het leven van gewone mensen veranderd, maar creëerden eveneens een moderne Arabische kapitalistische klasse. Deze klasse is verbonden met een wereldwijd systeem en dankt zijn positie aan de bevrijding van de Arabische wereld van directe koloniale overheersing in de jaren 1930 tot 1950.

Ibn al-Saud, de stichter van Saoedi-Arabië, had geen idee wat er in de wereld buiten het Arabisch schiereiland gaande was. Zijn kleinkinderen zijn daarentegen kind aan huis in Westerse hoofdsteden, volgen opleidingen aan elite-universiteiten en investeren in de Londense vastgoedmarkt, voetbalteams en beursgenoteerde bedrijven. De bankrekening van de Egyptische nationalistische leider Gamal Abdel Nasser was na zijn dood nagenoeg leeg. De rijkdom van Hosni Mubarak werd daarentegen gemeten in miljarden dollars. Dit komt niet doordat Nasser eerlijker was (hoewel dat waar is), maar het weerspiegelt hoe snel een nieuwe heersende klasse zich na de koloniale overheersing zich heeft weten te verrijken.

De bovenste gelederen van het Egyptische leger hebben ook een diepgeworteld eigen belang in hun economische en politieke positie. Het Egyptisch leger beheert een groot zakenimperium van fabrieken, werkplaatsen en investeringen. De Egyptische kapitalistische klasse (net als elke andere in de regio) is niet meer de oude landeigenaar, maar de fabriekseigenaar die winst pompt uit de arbeid van werknemers in moderne fabrieken.

De groei van het Arabische kapitalisme heeft de relatie met het imperialisme veranderd. Tussen 1930 tot 1970 was dit er een van meester en knecht. Nu hebben deze heersende klassen hun eigen belangen en het kapitaal om deze te ondersteunen. De golf van revoluties in de jaren ’40 en ’50 daagde de koloniale overheersing uit, maar de Arabische arbeidersklasse was toen relatief klein.

Toen boden de revoluties ruimte aan radicale elementen in de middenklasse om de strijd te leiden en deze uiteindelijk in te perken. De marxistische Tony Cliff noemde dit fenomeen indertijd ‘afgebogen permanente revolutie’.

Imperialistische machten zouden uiteindelijk een overeenkomst sluiten met deze middenklasse door toegang tot markten en investeringen te beloven. Het was indertijd vrij probleemloos om in een onderontwikkelde maatschappij de loyaliteit van een ambitieuze ‘kolonel’ te winnen. De ‘kolonel’ kon op zijn beurt gemakkelijk ambtenaren, grootgrondbezitters en sjeiks omkopen om zo op de trouw van de grotendeels analfabete dorpelingen te verwerven.

Klaargestoomd

Deze opkomende middenklasse kwam oorspronkelijk van een bescheiden komaf, maar wist zich in het proces van dekolonisatie een positie te verwerven in de wereldwijde kapitalistische klasse. Terwijl de ene generatie in lagere middenklasse gezinnen opgroeide met gebrek aan scholing en als tweederangs burger werden behandeld tijdens de koloniale overheersing, werd de volgende in weelde geboren. Deze generatie genoot het beste onderwijs en werd klaargestoomd om onderdeel te worden van een moderne kapitalistische klasse.

De kloof tussen deze nieuwe heersende klasse en haar onderdanen groeide naarmate de maatschappij om hen heen veranderde. Dit proces versnelde in de afgelopen twintig jaar na het invoeren van het neoliberalisme. Volgens een studie uit 2009 van de Boston Consulting Group, bezitten miljonairs meer dan de helft van alle rijkdom in het Midden-Oosten, terwijl de meerderheid van de mensen rond moet komen van lage lonen en blootgesteld staan aan de grillen van de markt.

Hier is geen sprake van het zogeheten ‘trickle-down effect’. Rijkdom sijpelt niet door naar armere bevolkingslagen, maar zit in buitenlandse investeringen. Zo’n 65 procent van de Saoedische rijkdom, de helft van de rijkdom van Verenigde Arabische Emiraten en Koeweit , 45 procent van de rijkdom van Tunesië en 33 procent van Bahrein, Libanon en Marokko staat op Westerse banken.

De toename van Arabisch kapitaal is niet alleen het werk van een handvol ‘zakenlieden’, maar gebeurde op nationale schaal. De Saoedische olie-indus-trie is een duidelijk voorbeeld van deze trend. In 2005 werd het Saoedische Aramco op een grotere waarde geschat dan oliegigant ExxonMobil. Het bedrijf dat oorspronkelijk in bezit was van een groep Amerikaanse oliebedrijven, werd in 1980 genationaliseerd door de Saoedische staat.

Hier staan geen wereldvreemde woestijnsjeiks aan het roer die flappen oliedollars staan te tellen, maar wereldspelers met een wereldwijd bereik. In 2010 prijkte het piepkleine Qatar (waarvan ongeveer 14 procent van de burgers miljonair is) bovenaan de lijst van wereldwijde investeringen in onroerend goed. Deze klasse is ook aanwezig in Syrië en Libië. De diepe kloof tussen de heersers en gewone mensen heeft niets te maken met het ‘reactionaire’ of ‘progressieve’ karakter van een regime.

De politieke ruimte voor ‘afgebogen permanente revolutie’ is verdwenen, en de Arabische revoluties worden geconfronteerd met de machtskwestie in haar meest naakte vorm. Want de Arabische heersende klassen hebben geen belang meer bij verzet tegen het Westerse imperialisme, alleen in het herijken van de verhouding ertoe.

Ten tijde van Nasser moesten Arabieren tegen hun koloniale overheerser vechten om überhaupt zeggenschap over natuurlijke hulpbronnen te krijgen. Vandaag de dag staat het de Arabische heersende klassen vrij om te investeren, fabrieken te bouwen of te gokken op aandelenmarkten.

De aard van de revoluties van nu verschilt dus sterk ten opzichte van die in het koloniale tijdperk. Tegenwoordig is er geen sprake van een alliantie tussen een boze bevolking en een opkomende middenklasse. We hebben te maken met een enorme tegenstelling tussen een stedelijke bevolking en een heersende klasse die belang heeft bij het wereldwijde kapitalisme.

Rijp voor verandering

Om een indruk te krijgen van hoe de Arabische Lente zich kan ontwikkelen, is het belangrijk om de recente explosieve toename van arbeiderszelforganisaties te begrijpen.

Op de vooravond van de revoluties van 1848, schreef Marx: ‘Geen klasse van de burgerlijke maatschappij kan deze rol spelen zonder in zichzelf en in de massa een moment van enthousiasme in het leven te roepen, een moment waarop zij zich met de maatschappij in het algemeen verbroedert en ermee samensmelt, zich in haar plaats stelt en als haar algemene vertegenwoordiger ervaren en erkend wordt, een moment waarop haar aanspraken en rechten waarlijk de rechten en aanspraken van de maatschappij zelf zijn, waarop zij werkelijk het sociale hoofd en het sociale hart is.’

Er bestaat geen vast recept voor de Arabische Lente om uit te groeien tot een socialistische revolutie. Maar deze revoluties vinden plaats op een historisch moment dat rijp is voor diepe en radicale verandering.

Nieuwe ideeën zullen voortkomen uit de ervaring van de revoluties zelf, haar plotselinge wendingen, pieken en dalen, straatgevechten, stakingen en debatten. Revoluties houden zich niet aan staatsgrenzen en hebben maling aan de glorie van Arabische heersers van weleer. Juist in deze strijd heeft de grote en jonge Arabische arbeidersklasse de mogelijkheid om zelf het ‘sociale hoofd en het sociale hart’ te worden.

Simon Assaf is een Libanese revolutionair socialist, woonachtig in Londen en redacteur van het magazine Unite Against Fascism. Hij schrijft veelvuldig over de Arabische revoluties. Dit artikel verscheen oorspronkelijk in De Socialist van oktober 2012