De arbeidersklasse
Door Jelle Klaas
De arbeidersklasse bestaat uit mensen die afhankelijk zijn van het verkopen van hun arbeidskracht om te kunnen overleven. Sommige mensen beweren dat er geen echte arbeiders meer bestaan omdat je weinig noeste mannen in blauwe overall meer ziet.
Maar het is te statisch simpelweg te constateren dat er bijna geen arbeiders meer bestaan omdat er weinig mensen meer rondlopen die eruitzien zoals een arbeider er in het begin van de vorige eeuw uitzag. Hoe de arbeider er ook uitziet, wat hij of zij ook stemt: wie afhankelijk is van het verkopen van arbeidskracht aan een baas om te kunnen leven is een arbeider.
Neem bijvoorbeeld de witteboordenarbeiders, mensen die werken op kantoor of in de dienstensector. Deze vorm van arbeid is enorm toegenomen en is veel ‘proletarischer’ geworden. De lonen zijn lager geworden en mensen werken op een fabrieksmatige manier. Denk maar aan de grote callcenter-hallen.
Zo’n 60 procent van de wereldbevolking behoort tot de arbeidersklasse. In Nederland zijn er op dit moment volgens een universitair onderzoek van vorig jaar ongeveer 5,3 miljoen arbeiders. Die 5,3 miljoen arbeiders, plus de mensen die van hen afhankelijk zijn vormen de Nederlandse arbeidersklasse.
Deze groep heeft onderling veel meer met elkaar gemeen op het gebied van financiële mogelijkheden, vrijetijdsbesteding of behuizing dan ze gemeen heeft met de heersende klasse, de groep van bazen en rijken.
Tegengestelde belangen
De arbeidersklasse en de bourgeoisie hebben tegengestelde belangen. Terwijl er rijkdom genoeg is in de wereld moeten bedrijven door onder andere de lonen te verlagen met elkaar concurreren. Concurrentie en het openbreken van markten is goed voor individuele bazen, maar niet voor de mensen van wie de lonen erdoor omlaag gaan of van wie de voorzieningen worden afgebroken.
Het belang van bazen is winst maken. Voor winst worden alle normen en waarden die dagelijks door de regering worden uitgewasemd net zo makkelijk opzijgezet.
Of het nu om milieu, gezondheid of zelfs om onze levens gaat, de kapitalist zal winst moeten maken. Niet omdat hij een verpersoonlijking van de duivel is, maar simpelweg omdat dat de manier is waarop het kapitalisme werkt.
Omdat de kapitalistische klasse winst als hoogste goed nastreeft zal het mensen nooit lukken echte veranderingen door te voeren op basis van moralistische argumenten. Daarom zal de regering niet stoppen met steun aan de bezetting van Irak en Afghanistan zodra we maar genoeg handtekeningen hebben verzameld.
De enige manier om de heersende klasse te dwingen naar ons te luisteren is door de bazen daar te raken waar het echt pijn doet: in hun welgevulde portemonnee. De arbeidersklasse is de enige groep in de maatschappij die dat kan. ‘Daar waar de ketenen worden gesmeed, moeten ze worden gebroken’, zei Rosa Luxemburg, een belangrijke socialiste in de vorige eeuw.
Tijdens een staking of fabrieksbezetting gebruiken de arbeiders hun macht. Als alle schrijvers in Nederland een jaar niet schrijven, zal de industrie gewoon doordraaien en blijft Balkenende op zijn plek. Als de metroarbeiders van Rotterdam en Amsterdam een maand staken, ligt Nederland plat en zal dat enorme gevolgen hebben voor de echte machthebbers in Nederland: het bedrijfsleven.
Als arbeiders in opstand komen, kan dat eigenlijk maar op één effectieve manier, en dat is als collectief. Een staking kun je nooit winnen als slechts een kwart van de mensen meedoet. Als je gezamenlijk in verzet komt merk je pas goed dat verschillen op basis van sekse, seksuele voorkeur, kleur, afkomst of religie er verdomd weinig toe doen. Een revolutie, een ultieme vorm van collectieve strijd, is dan ook noodzakelijk voor het collectieve bewustzijn van de arbeiders en voor een overgang naar een ander economisch systeem. Maar daarover meer in het volgende deel van deze serie.