Bureaucratie en basis in de vakbeweging: een marxistische benadering

De interne crisis in de FNV zet vooral op scherp wat steeds duidelijker een richtingenstrijd is ‘tussen een sociale ANWB en een vakbeweging met lef’. Nu de voorzitters willen dat de FNV opgaat in een nieuwe vakvereniging, blijft de vraag hoe die strijd is verbonden met de achterban. Wat is de marxistische benadering van basis en bureaucratie in de bond?
3 december 2011

Door Bart Griffioen

De huidige botsing tussen de bondsbesturen in de FNV staat niet op zichzelf en is niet van gisteren. Op diverse niveaus in de vakbeweging is al veel langer kritiek te horen op de gevoerde koers. De problematische FNV-campagne tegen de verhoging van de AOW-leeftijd heeft dan ook onderstreept hoe failliet de jarenlange polderstrategie is – op scherp gezet door de succesvolle, negen-weken-lange staking van de schoonmakers in 2010, en hun boodschap dat het juist strijd is die loont.

Dat Jongerius haar nederlagenstrategie sindsdien toch heeft doorgezet en alsnog een pensioenakkoord sloot met kabinet en BV Nederland heeft de polarisatie nu binnen de bondsbureaucratie zelf gebracht. Als reactie klonken afgelopen periode binnen en buiten de vakbeweging pleidooien voor een nieuwe voorzitter, maar ook voor alternatieve, meer strijdbare bonden. Hoezeer Jongerius het ook verdient om eindelijk op te stappen, marxisten vertrekken niet vanuit deze twee beperkte keuzes.

Als uitgangspunt nemen we altijd het doel om de arbeidersklasse naar de overwinning te leiden, en zouden daarom in de woorden van Lenin ‘absoluut daar te werk moeten gaan waar de massa’s te vinden zijn’. Wie als revolutionair weigert te werken binnen de grote, gematigde bonden, stelt Lenin, ‘laat arbeiders over aan de invloed van de reactionaire leiding’. Maar waar komt deze leiding eigenlijk vandaan, en is het mogelijk om een bond op te bouwen zonder?

Het doel van vakbonden is in essentie het verdedigen van arbeidersbelangen binnen de kapitalistische productieverhoudingen. Marx schrijft in Loon, Prijs en Winst dat de arbeidersklasse niet mag vergeten dat zij in de strijd met het loonstelsel ‘tegen gevolgen strijdt, doch niet tegen de oorzaken van deze gevolgen’. Hij onderstreept: ‘In plaats van het conservatieve motto: “Een rechtvaardig dagloon voor een rechtvaardig dagwerk!” dient ze op haar vaandel de revolutionaire leuze “Afschaffing van het loonsysteem!” te schrijven.’

Omdat werknemers in verschillende industrieën verschillende lonen verdienen en onder verschillende omstandigheden werken, verenigen de vakbonden arbeiders in van elkaar gescheiden ‘beroepsgroepen’. Zo worden schoonmakers volledig apart georganiseerd van onderwijzers of werknemers in de culturele sector, met ieder andere cao’s. Hoe ver dit ‘sectionalisme’ gaat is bijvoorbeeld goed te zien bij TNT, waar postbezorgers en postbodes apart vertegenwoordigd worden, en in 2010 alleen de postbodes opgeroepen werden in staking te gaan. Hieruit blijkt een belangrijke zwakte: terwijl vakbonden verenigen, houden ze ook verdeeldheid in stand.

Onderhandelingen

Deze zwakte gaat gepaard met een andere ontwikkeling. In de loop van de geschiedenis is een arbeidsdeling ontstaan tussen de werkende massa en de persoon die tijd spendeert aan onderhandelingen met de werkgevers. Deze bureaucraat is geen werkgever, maar ook geen arbeider – hij of zij balanceert hiertussen.

Wie terugkijkt in de recente geschiedenis van de vakbeweging kan zien dat Jongerius geen uitzondering vormt, maar zij in de politiek van polderen is voorgegaan door figuren als Wim Kok en Lodewijk de Waal. Deze topbureaucraten staan bij menig vakbondskaderlid terecht bekend als uitverkopers van de strijd, maar hun functie is dubbel. Zij hebben er óók belang bij dat de samenwerking met de werkgevers en regering niet dusdanig doorschiet dat de bond volledig irrelevant wordt. Deze bureaucraten zijn afhankelijk van de bond en haar basis. Zij ontlenen er hun inkomen en status aan.

Daarnaast is ‘de bureaucratie’ geen homogene groep. Verschillen tussen linkse en rechtse bestuurders zijn wel degelijk van betekenis, en kunnen de conservatieve invloed als geheel helpen verzwakken. De verkiezing van ‘kloofdichters’ in het nieuwe Abvakabo-bestuur is wat dat betreft een actueel en belangrijk voorbeeld, en met dergelijke bestuurders is samenwerking mogelijk. Maar zo’n samenwerking is bedoeld als middel ter verbreding van actie vanaf de basis. Zelfs de meest radicale speeches van bestuurders mogen nooit een substituut worden voor het initiatief van de arbeidersklasse zelf.

Vanwege haar aparte positie, kan er nooit volledig op vertrouwd worden dat de bureaucratie de belangen van de leden goed vertegenwoordigt. Net als bij elke andere revolutionaire tactiek is het criterium of de zelfactiviteit en het bewustzijn van arbeiders worden vergroot. Trotski vatte dit principe samen: ‘Met de massa’s – altijd; met de aarzelende leiders – soms, maar alleen zolang zij aan het hoofd staan van de massa’s.’

Scheiding

Deze benadering is heel anders dan die van syndicalistische stromingen, die als reactie op de bureaucratie neigen naar het oprichten van afgescheiden en ‘meer strijdbare’ bonden. De geschiedenis leert echter dat dergelijke bonden bij opleving van strijd niet of nauwelijks in staat blijken om arbeiders los te weken van de bureaucratie van grotere bonden, terwijl zij in een periode van neergang juist dezelfde soort bureaucratieën ontwikkelen.

Er is ook een groot verschil met de leiders van reformistische partijen, die een goede verstandhouding met de bondsbureaucratie prioriteit geven boven die met hun achterban. Omdat zij zich allebei beperken tot hervormingen binnen het kapitalistische systeem, bepleiten zij een scheiding tussen economische en politieke strijd.

Dit geldt niet alleen voor traditioneel sociaal-democratische partijen zoals de PvdA. Ook een partij als de SP is steeds meer in deze richting opgeschoven. In een themanummer van haar wetenschappelijk magazine Spanning over de vakbeweging zweert de SP haar vroegere maoïstische oriëntatie op radicalere bonden af. Daar is nu de ‘erkenning’ voor in de plaats gekomen dat vakbond en politiek zich vooral bij hun eigen leest moeten houden.

In de praktijk is die lijn ook te herkennen. Weliswaar is de SP als enige parlementaire partij nog betrokken bij de strijd van arbeiders tegen ontslagen en bezuinigingen, en was ze de enige die de leus ‘65 blijft 65’ verdedigde. Maar haar betrokkenheid bij arbeidersstrijd gaat niet veel verder dan het organiseren van solidariteit en een impliciete oproep SP te stemmen. Van een oriëntatie op het organiseren aan de basis van de vakbeweging is niet of nauwelijks sprake, en kritiek op de bondsleiding wordt uit de weg gegaan.

Politieke strijd

De scheiding tussen economische en politieke thema’s is echter vals. Allereerst komt de diepe afkeer bij de bureaucratie van links-radicale ideeën niet voort uit de ‘neutraliteit’ van de vakbonden, maar precies uit de alliantie met de sociaal-democratische partijen. Opvallend was hoe Jongerius na het gefaalde AOW-traject min of meer toegaf dat ze zich afhankelijk had gemaakt van de PvdA in het vorige kabinet.

De realiteit laat ook zien hoe economische en politieke strijd telkens in elkaar overlopen. Dat was eind 2010 bijvoorbeeld te zien aan de blokkades van olieraffinaderijen door stakende arbeiders in Frankrijk, na de serie massale demonstraties tegen de pensioenplannen van Sarkozy. Die lieten zien dat de kapitalistische staat dergelijk verzet niet gedoogt. Terwijl de meeste partijen in de Franse senaat akkoord gingen met Sarkozy’s voorstellen en de vakbondsleiding weigerde tot een algemene staking over te gaan, zette de mobiele eenheid harde repressie in tegen de actievoerders.

Om die reden leggen marxisten in de vakbeweging de nadruk op het vergroten van zelfactiviteit en politiek bewustzijn aan de basis. Dat betekent niet dat bij elke ledenvergadering de oproep moet worden gedaan voor een algemene staking – integendeel. De grootste uitdaging is juist een goede inschatting te maken van de krachtsverhoudingen en het verschil in bewustzijn binnen de klasse, en daar de concrete volgende stappen uit te formuleren – maar zonder de koers op daadwerkelijk arbeiderszelfbestuur uit het oog te verliezen.

Marxisten zien daarom geen tegenstelling tussen enerzijds de debatten over democratie en kandidaatstelling in de FNV, of de kleine lettertjes in de akkoorden die de bondsbureaucraten aan de leden voorleggen, en anderzijds de discussie over de noodzaak van een antikapitalistisch alternatief voor de gevestigde politiek, en de rol van socialistische revolutie. Essentieel echter is het opbouwen van een strijdbaar, onafhankelijk netwerk van activisten op de werkvloer, dat een tegenwicht kan vormen voor de bureaucratie en waar nodig zelfstandig het initiatief kan nemen.